Engels

Nederlands

Present

  • I trace
  • you trace
  • he/she/it traces
  • we trace
  • you trace
  • they trace

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik calqueer
  • jij calqueert
  • hij/zij/het calqueert
  • wij calqueren
  • jullie calqueren
  • zij calqueren

Simple past

  • I traced
  • you traced
  • he/she/it traced
  • we traced
  • you traced
  • they traced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik calqueerde
  • jij calqueerde
  • hij/zij/het calqueerde
  • wij calqueerden
  • jullie calqueerden
  • zij calqueerden

Present perfect

  • I have traced
  • you have traced
  • he/she/it has traced
  • we have traced
  • you have traced
  • they have traced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecalqueerd
  • jij hebt gecalqueerd
  • hij/zij/het heeft gecalqueerd
  • wij hebben gecalqueerd
  • jullie hebben gecalqueerd
  • zij hebben gecalqueerd

Past perfect

  • I had traced
  • you had traced
  • he/she/it had traced
  • we had traced
  • you had traced
  • they had traced

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecalqueerd
  • jij had gecalqueerd
  • hij/zij/het had gecalqueerd
  • wij hadden gecalqueerd
  • jullie hadden gecalqueerd
  • zij hadden gecalqueerd

Future

  • I will trace
  • you will trace
  • he/she/it will trace
  • we will trace
  • you will trace
  • they will trace

Toekomende tijd I

  • ik zal calqueren
  • jij zult calqueren
  • hij/zij/het zal calqueren
  • wij zullen calqueren
  • jullie zullen calqueren
  • zij zullen calqueren

Future perfect

  • I will have traced
  • you will have traced
  • he/she/it will have traced
  • we will have traced
  • you will have traced
  • they will have traced

Toekomende tijd II

  • ik zal gecalqueerd hebben
  • jij zult gecalqueerd hebben
  • hij/zij/het zal gecalqueerd hebben
  • wij zullen gecalqueerd hebben
  • jullie zullen gecalqueerd hebben
  • zij zullen gecalqueerd hebben

Conditional present

  • I would trace
  • you would trace
  • he/she/it would trace
  • we would trace
  • you would trace
  • they would trace

Conditionalis I

  • ik zou calqueren
  • jij zou calqueren
  • hij/zij/het zou calqueren
  • wij zouden calqueren
  • jullie zouden calqueren
  • zij zouden calqueren

Conditional perfect

  • I would have traced
  • you would have traced
  • he/she/it would have traced
  • we would have traced
  • you would have traced
  • they would have traced

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecalqueerd
  • jij zou hebben gecalqueerd
  • hij/zij/het zou hebben gecalqueerd
  • wij zouden hebben gecalqueerd
  • jullie zouden hebben gecalqueerd
  • zij zouden hebben gecalqueerd

Imperative

  • you trace
  • you trace

Imperatief

  • jij calqueer
  • jullie calqueert

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van trace