Vervoeging van transfix
Onbepaalde wijs (infinitief): to transfix
Engels
Nederlands
Present
- I transfix
- you transfix
- he/she/it transfixes
- we transfix
- you transfix
- they transfix
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorsteek
- jij doorsteekt
- hij/zij/het doorsteekt
- wij doorsteken
- jullie doorsteken
- zij doorsteken
Simple past
- I transfixed
- you transfixed
- he/she/it transfixed
- we transfixed
- you transfixed
- they transfixed
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorstak
- jij doorstak
- hij/zij/het doorstak
- wij doorstaken
- jullie doorstaken
- zij doorstaken
Present perfect
- I have transfixed
- you have transfixed
- he/she/it has transfixed
- we have transfixed
- you have transfixed
- they have transfixed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorstoken
- jij hebt doorstoken
- hij/zij/het heeft doorstoken
- wij hebben doorstoken
- jullie hebben doorstoken
- zij hebben doorstoken
Past perfect
- I had transfixed
- you had transfixed
- he/she/it had transfixed
- we had transfixed
- you had transfixed
- they had transfixed
Voltooid verleden tijd
- ik had doorstoken
- jij had doorstoken
- hij/zij/het had doorstoken
- wij hadden doorstoken
- jullie hadden doorstoken
- zij hadden doorstoken
Future
- I will transfix
- you will transfix
- he/she/it will transfix
- we will transfix
- you will transfix
- they will transfix
Toekomende tijd I
- ik zal doorsteken
- jij zult doorsteken
- hij/zij/het zal doorsteken
- wij zullen doorsteken
- jullie zullen doorsteken
- zij zullen doorsteken
Future perfect
- I will have transfixed
- you will have transfixed
- he/she/it will have transfixed
- we will have transfixed
- you will have transfixed
- they will have transfixed
Toekomende tijd II
- ik zal doorstoken hebben
- jij zult doorstoken hebben
- hij/zij/het zal doorstoken hebben
- wij zullen doorstoken hebben
- jullie zullen doorstoken hebben
- zij zullen doorstoken hebben
Conditional present
- I would transfix
- you would transfix
- he/she/it would transfix
- we would transfix
- you would transfix
- they would transfix
Conditionalis I
- ik zou doorsteken
- jij zou doorsteken
- hij/zij/het zou doorsteken
- wij zouden doorsteken
- jullie zouden doorsteken
- zij zouden doorsteken
Conditional perfect
- I would have transfixed
- you would have transfixed
- he/she/it would have transfixed
- we would have transfixed
- you would have transfixed
- they would have transfixed
Conditionalis II
- ik zou hebben doorstoken
- jij zou hebben doorstoken
- hij/zij/het zou hebben doorstoken
- wij zouden hebben doorstoken
- jullie zouden hebben doorstoken
- zij zouden hebben doorstoken
Imperative
- you transfix
- you transfix
Imperatief
- jij doorsteek
- jullie doorsteekt