Vervoeging van verify

Engels

Nederlands

Present

  • I verify
  • you verify
  • he/she/it verifies
  • we verify
  • you verify
  • they verify

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lees af
  • jij leest af
  • hij/zij/het leest af
  • wij lezen af
  • jullie lezen af
  • zij lezen af

Simple past

  • I verified
  • you verified
  • he/she/it verified
  • we verified
  • you verified
  • they verified

Onvoltooid verleden tijd

  • ik las af
  • jij las af
  • hij/zij/het las af
  • wij lazen af
  • jullie lazen af
  • zij lazen af

Present perfect

  • I have verified
  • you have verified
  • he/she/it has verified
  • we have verified
  • you have verified
  • they have verified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgelezen
  • jij hebt afgelezen
  • hij/zij/het heeft afgelezen
  • wij hebben afgelezen
  • jullie hebben afgelezen
  • zij hebben afgelezen

Past perfect

  • I had verified
  • you had verified
  • he/she/it had verified
  • we had verified
  • you had verified
  • they had verified

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgelezen
  • jij had afgelezen
  • hij/zij/het had afgelezen
  • wij hadden afgelezen
  • jullie hadden afgelezen
  • zij hadden afgelezen

Future

  • I will verify
  • you will verify
  • he/she/it will verify
  • we will verify
  • you will verify
  • they will verify

Toekomende tijd I

  • ik zal aflezen
  • jij zult aflezen
  • hij/zij/het zal aflezen
  • wij zullen aflezen
  • jullie zullen aflezen
  • zij zullen aflezen

Future perfect

  • I will have verified
  • you will have verified
  • he/she/it will have verified
  • we will have verified
  • you will have verified
  • they will have verified

Toekomende tijd II

  • ik zal afgelezen hebben
  • jij zult afgelezen hebben
  • hij/zij/het zal afgelezen hebben
  • wij zullen afgelezen hebben
  • jullie zullen afgelezen hebben
  • zij zullen afgelezen hebben

Conditional present

  • I would verify
  • you would verify
  • he/she/it would verify
  • we would verify
  • you would verify
  • they would verify

Conditionalis I

  • ik zou aflezen
  • jij zou aflezen
  • hij/zij/het zou aflezen
  • wij zouden aflezen
  • jullie zouden aflezen
  • zij zouden aflezen

Conditional perfect

  • I would have verified
  • you would have verified
  • he/she/it would have verified
  • we would have verified
  • you would have verified
  • they would have verified

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgelezen
  • jij zou hebben afgelezen
  • hij/zij/het zou hebben afgelezen
  • wij zouden hebben afgelezen
  • jullie zouden hebben afgelezen
  • zij zouden hebben afgelezen

Imperative

  • you verify
  • you verify

Imperatief

  • jij lees af
  • jullie leest af

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van verify