Vervoeging van abogar
Onbepaalde wijs (infinitief): abogar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo abogo
- tú abogas
- él/ella aboga
- nosotros abogamos
- vosotros abogáis
- ellos/ellas abogan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bepleit
- jij bepleit
- hij/zij/het bepleit
- wij bepleiten
- jullie bepleiten
- zij bepleiten
Indefinido
- yo abogué
- tú abogaste
- él/ella abogó
- nosotros abogamos
- vosotros abogasteis
- ellos/ellas abogaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bepleitte
- jij bepleitte
- hij/zij/het bepleitte
- wij bepleitten
- jullie bepleitten
- zij bepleitten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abogado
- tú has abogado
- él/ella ha abogado
- nosotros hemos abogado
- vosotros habéis abogado
- ellos/ellas han abogado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bepleit
- jij hebt bepleit
- hij/zij/het heeft bepleit
- wij hebben bepleit
- jullie hebben bepleit
- zij hebben bepleit
Pluscuamperfecto
- yo había abogado
- tú habías abogado
- él/ella había abogado
- nosotros habíamos abogado
- vosotros habíais abogado
- ellos/ellas habían abogado
Voltooid verleden tijd
- ik had bepleit
- jij had bepleit
- hij/zij/het had bepleit
- wij hadden bepleit
- jullie hadden bepleit
- zij hadden bepleit
Futuro I
- yo abogaré
- tú abogarás
- él/ella abogará
- nosotros abogaremos
- vosotros abogaréis
- ellos/ellas abogarán
Toekomende tijd I
- ik zal bepleiten
- jij zult bepleiten
- hij/zij/het zal bepleiten
- wij zullen bepleiten
- jullie zullen bepleiten
- zij zullen bepleiten
Futuro perfecto
- yo habré abogado
- tú habrás abogado
- él/ella habrá abogado
- nosotros habremos abogado
- vosotros habréis abogado
- ellos/ellas habrán abogado
Toekomende tijd II
- ik zal bepleit hebben
- jij zult bepleit hebben
- hij/zij/het zal bepleit hebben
- wij zullen bepleit hebben
- jullie zullen bepleit hebben
- zij zullen bepleit hebben
Condicional
- yo abogaría
- tú abogarías
- él/ella abogaría
- nosotros abogaríamos
- vosotros abogaríais
- ellos/ellas abogarían
Conditionalis I
- ik zou bepleiten
- jij zou bepleiten
- hij/zij/het zou bepleiten
- wij zouden bepleiten
- jullie zouden bepleiten
- zij zouden bepleiten
Condicional perfecto
- yo habría abogado
- tú habrías abogado
- él/ella habría abogado
- nosotros habríamos abogado
- vosotros habríais abogado
- ellos/ellas habrían abogado
Conditionalis II
- ik zou hebben bepleit
- jij zou hebben bepleit
- hij/zij/het zou hebben bepleit
- wij zouden hebben bepleit
- jullie zouden hebben bepleit
- zij zouden hebben bepleit
Imperativo presente
- tú aboga
- vosotros abogad
Imperatief
- jij bepleit
- jullie bepleit