Vervoeging van almidonar
Onbepaalde wijs (infinitief): almidonar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo almidono
- tú almidonas
- él/ella almidona
- nosotros almidonamos
- vosotros almidonáis
- ellos/ellas almidonan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stijf
- jij stijft
- hij/zij/het stijft
- wij stijven
- jullie stijven
- zij stijven
Indefinido
- yo almidoné
- tú almidonaste
- él/ella almidonó
- nosotros almidonamos
- vosotros almidonasteis
- ellos/ellas almidonaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik stijfde
- jij stijfde
- hij/zij/het stijfde
- wij stijfden
- jullie stijfden
- zij stijfden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he almidonado
- tú has almidonado
- él/ella ha almidonado
- nosotros hemos almidonado
- vosotros habéis almidonado
- ellos/ellas han almidonado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestijfd
- jij hebt gestijfd
- hij/zij/het heeft gestijfd
- wij hebben gestijfd
- jullie hebben gestijfd
- zij hebben gestijfd
Pluscuamperfecto
- yo había almidonado
- tú habías almidonado
- él/ella había almidonado
- nosotros habíamos almidonado
- vosotros habíais almidonado
- ellos/ellas habían almidonado
Voltooid verleden tijd
- ik had gestijfd
- jij had gestijfd
- hij/zij/het had gestijfd
- wij hadden gestijfd
- jullie hadden gestijfd
- zij hadden gestijfd
Futuro I
- yo almidonaré
- tú almidonarás
- él/ella almidonará
- nosotros almidonaremos
- vosotros almidonaréis
- ellos/ellas almidonarán
Toekomende tijd I
- ik zal stijven
- jij zult stijven
- hij/zij/het zal stijven
- wij zullen stijven
- jullie zullen stijven
- zij zullen stijven
Futuro perfecto
- yo habré almidonado
- tú habrás almidonado
- él/ella habrá almidonado
- nosotros habremos almidonado
- vosotros habréis almidonado
- ellos/ellas habrán almidonado
Toekomende tijd II
- ik zal gestijfd hebben
- jij zult gestijfd hebben
- hij/zij/het zal gestijfd hebben
- wij zullen gestijfd hebben
- jullie zullen gestijfd hebben
- zij zullen gestijfd hebben
Condicional
- yo almidonaría
- tú almidonarías
- él/ella almidonaría
- nosotros almidonaríamos
- vosotros almidonaríais
- ellos/ellas almidonarían
Conditionalis I
- ik zou stijven
- jij zou stijven
- hij/zij/het zou stijven
- wij zouden stijven
- jullie zouden stijven
- zij zouden stijven
Condicional perfecto
- yo habría almidonado
- tú habrías almidonado
- él/ella habría almidonado
- nosotros habríamos almidonado
- vosotros habríais almidonado
- ellos/ellas habrían almidonado
Conditionalis II
- ik zou hebben gestijfd
- jij zou hebben gestijfd
- hij/zij/het zou hebben gestijfd
- wij zouden hebben gestijfd
- jullie zouden hebben gestijfd
- zij zouden hebben gestijfd
Imperativo presente
- tú almidona
- vosotros almidonad
Imperatief
- jij stijf
- jullie stijft