Vervoeging van apacentar
Onbepaalde wijs (infinitief): apacentar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo apaciento
- tú apacientas
- él/ella apacienta
- nosotros apacentamos
- vosotros apacentáis
- ellos/ellas apacientan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik weid
- jij weidt
- hij/zij/het weidt
- wij weiden
- jullie weiden
- zij weiden
Indefinido
- yo apacenté
- tú apacentaste
- él/ella apacentó
- nosotros apacentamos
- vosotros apacentasteis
- ellos/ellas apacentaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik weidde
- jij weidde
- hij/zij/het weidde
- wij weidden
- jullie weidden
- zij weidden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he apacentado
- tú has apacentado
- él/ella ha apacentado
- nosotros hemos apacentado
- vosotros habéis apacentado
- ellos/ellas han apacentado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geweid
- jij hebt geweid
- hij/zij/het heeft geweid
- wij hebben geweid
- jullie hebben geweid
- zij hebben geweid
Pluscuamperfecto
- yo había apacentado
- tú habías apacentado
- él/ella había apacentado
- nosotros habíamos apacentado
- vosotros habíais apacentado
- ellos/ellas habían apacentado
Voltooid verleden tijd
- ik had geweid
- jij had geweid
- hij/zij/het had geweid
- wij hadden geweid
- jullie hadden geweid
- zij hadden geweid
Futuro I
- yo apacentaré
- tú apacentarás
- él/ella apacentará
- nosotros apacentaremos
- vosotros apacentaréis
- ellos/ellas apacentarán
Toekomende tijd I
- ik zal weiden
- jij zult weiden
- hij/zij/het zal weiden
- wij zullen weiden
- jullie zullen weiden
- zij zullen weiden
Futuro perfecto
- yo habré apacentado
- tú habrás apacentado
- él/ella habrá apacentado
- nosotros habremos apacentado
- vosotros habréis apacentado
- ellos/ellas habrán apacentado
Toekomende tijd II
- ik zal geweid hebben
- jij zult geweid hebben
- hij/zij/het zal geweid hebben
- wij zullen geweid hebben
- jullie zullen geweid hebben
- zij zullen geweid hebben
Condicional
- yo apacentaría
- tú apacentarías
- él/ella apacentaría
- nosotros apacentaríamos
- vosotros apacentaríais
- ellos/ellas apacentarían
Conditionalis I
- ik zou weiden
- jij zou weiden
- hij/zij/het zou weiden
- wij zouden weiden
- jullie zouden weiden
- zij zouden weiden
Condicional perfecto
- yo habría apacentado
- tú habrías apacentado
- él/ella habría apacentado
- nosotros habríamos apacentado
- vosotros habríais apacentado
- ellos/ellas habrían apacentado
Conditionalis II
- ik zou hebben geweid
- jij zou hebben geweid
- hij/zij/het zou hebben geweid
- wij zouden hebben geweid
- jullie zouden hebben geweid
- zij zouden hebben geweid
Imperativo presente
- tú apacienta
- vosotros apacentad
Imperatief
- jij weid
- jullie weidt