Vervoeging van apostatar

Vertaling: afvallen

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo apostato
  • apostatas
  • él/ella apostata
  • nosotros apostatamos
  • vosotros apostatáis
  • ellos/ellas apostatan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik val af
  • jij valt af
  • hij/zij/het valt af
  • wij vallen af
  • jullie vallen af
  • zij vallen af

Indefinido

  • yo apostaté
  • apostataste
  • él/ella apostató
  • nosotros apostatamos
  • vosotros apostatasteis
  • ellos/ellas apostataron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik viel af
  • jij viel af
  • hij/zij/het viel af
  • wij vielen af
  • jullie vielen af
  • zij vielen af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he apostatado
  • has apostatado
  • él/ella ha apostatado
  • nosotros hemos apostatado
  • vosotros habéis apostatado
  • ellos/ellas han apostatado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben afgevallen
  • jij bent afgevallen
  • hij/zij/het is afgevallen
  • wij zijn afgevallen
  • jullie zijn afgevallen
  • zij zijn afgevallen

Pluscuamperfecto

  • yo había apostatado
  • habías apostatado
  • él/ella había apostatado
  • nosotros habíamos apostatado
  • vosotros habíais apostatado
  • ellos/ellas habían apostatado

Voltooid verleden tijd

  • ik was afgevallen
  • jij was afgevallen
  • hij/zij/het was afgevallen
  • wij waren afgevallen
  • jullie waren afgevallen
  • zij waren afgevallen

Futuro I

  • yo apostataré
  • apostatarás
  • él/ella apostatará
  • nosotros apostataremos
  • vosotros apostataréis
  • ellos/ellas apostatarán

Toekomende tijd I

  • ik zal afvallen
  • jij zult afvallen
  • hij/zij/het zal afvallen
  • wij zullen afvallen
  • jullie zullen afvallen
  • zij zullen afvallen

Futuro perfecto

  • yo habré apostatado
  • habrás apostatado
  • él/ella habrá apostatado
  • nosotros habremos apostatado
  • vosotros habréis apostatado
  • ellos/ellas habrán apostatado

Toekomende tijd II

  • ik zal afgevallen zijn
  • jij zult afgevallen zijn
  • hij/zij/het zal afgevallen zijn
  • wij zullen afgevallen zijn
  • jullie zullen afgevallen zijn
  • zij zullen afgevallen zijn

Condicional

  • yo apostataría
  • apostatarías
  • él/ella apostataría
  • nosotros apostataríamos
  • vosotros apostataríais
  • ellos/ellas apostatarían

Conditionalis I

  • ik zou afvallen
  • jij zou afvallen
  • hij/zij/het zou afvallen
  • wij zouden afvallen
  • jullie zouden afvallen
  • zij zouden afvallen

Condicional perfecto

  • yo habría apostatado
  • habrías apostatado
  • él/ella habría apostatado
  • nosotros habríamos apostatado
  • vosotros habríais apostatado
  • ellos/ellas habrían apostatado

Conditionalis II

  • ik zou zijn afgevallen
  • jij zou zijn afgevallen
  • hij/zij/het zou zijn afgevallen
  • wij zouden zijn afgevallen
  • jullie zouden zijn afgevallen
  • zij zouden zijn afgevallen

Imperativo presente

  • apostata
  • vosotros apostatad

Imperatief

  • jij val af
  • jullie valt af