Vervoeging van arrostrar
Onbepaalde wijs (infinitief): arrostrar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo arrostro
- tú arrostras
- él/ella arrostra
- nosotros arrostramos
- vosotros arrostráis
- ellos/ellas arrostran
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tart
- jij tart
- hij/zij/het tart
- wij tarten
- jullie tarten
- zij tarten
Indefinido
- yo arrostré
- tú arrostraste
- él/ella arrostró
- nosotros arrostramos
- vosotros arrostrasteis
- ellos/ellas arrostraron
Onvoltooid verleden tijd
- ik tartte
- jij tartte
- hij/zij/het tartte
- wij tartten
- jullie tartten
- zij tartten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he arrostrado
- tú has arrostrado
- él/ella ha arrostrado
- nosotros hemos arrostrado
- vosotros habéis arrostrado
- ellos/ellas han arrostrado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getart
- jij hebt getart
- hij/zij/het heeft getart
- wij hebben getart
- jullie hebben getart
- zij hebben getart
Pluscuamperfecto
- yo había arrostrado
- tú habías arrostrado
- él/ella había arrostrado
- nosotros habíamos arrostrado
- vosotros habíais arrostrado
- ellos/ellas habían arrostrado
Voltooid verleden tijd
- ik had getart
- jij had getart
- hij/zij/het had getart
- wij hadden getart
- jullie hadden getart
- zij hadden getart
Futuro I
- yo arrostraré
- tú arrostrarás
- él/ella arrostrará
- nosotros arrostraremos
- vosotros arrostraréis
- ellos/ellas arrostrarán
Toekomende tijd I
- ik zal tarten
- jij zult tarten
- hij/zij/het zal tarten
- wij zullen tarten
- jullie zullen tarten
- zij zullen tarten
Futuro perfecto
- yo habré arrostrado
- tú habrás arrostrado
- él/ella habrá arrostrado
- nosotros habremos arrostrado
- vosotros habréis arrostrado
- ellos/ellas habrán arrostrado
Toekomende tijd II
- ik zal getart hebben
- jij zult getart hebben
- hij/zij/het zal getart hebben
- wij zullen getart hebben
- jullie zullen getart hebben
- zij zullen getart hebben
Condicional
- yo arrostraría
- tú arrostrarías
- él/ella arrostraría
- nosotros arrostraríamos
- vosotros arrostraríais
- ellos/ellas arrostrarían
Conditionalis I
- ik zou tarten
- jij zou tarten
- hij/zij/het zou tarten
- wij zouden tarten
- jullie zouden tarten
- zij zouden tarten
Condicional perfecto
- yo habría arrostrado
- tú habrías arrostrado
- él/ella habría arrostrado
- nosotros habríamos arrostrado
- vosotros habríais arrostrado
- ellos/ellas habrían arrostrado
Conditionalis II
- ik zou hebben getart
- jij zou hebben getart
- hij/zij/het zou hebben getart
- wij zouden hebben getart
- jullie zouden hebben getart
- zij zouden hebben getart
Imperativo presente
- tú arrostra
- vosotros arrostrad
Imperatief
- jij tart
- jullie tart