Vervoeging van bordar

Vertaling: borduren

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo bordo
  • bordas
  • él/ella borda
  • nosotros bordamos
  • vosotros bordáis
  • ellos/ellas bordan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik borduur
  • jij borduurt
  • hij/zij/het borduurt
  • wij borduren
  • jullie borduren
  • zij borduren

Indefinido

  • yo bordé
  • bordaste
  • él/ella bordó
  • nosotros bordamos
  • vosotros bordasteis
  • ellos/ellas bordaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik borduurde
  • jij borduurde
  • hij/zij/het borduurde
  • wij borduurden
  • jullie borduurden
  • zij borduurden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he bordado
  • has bordado
  • él/ella ha bordado
  • nosotros hemos bordado
  • vosotros habéis bordado
  • ellos/ellas han bordado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geborduurd
  • jij hebt geborduurd
  • hij/zij/het heeft geborduurd
  • wij hebben geborduurd
  • jullie hebben geborduurd
  • zij hebben geborduurd

Pluscuamperfecto

  • yo había bordado
  • habías bordado
  • él/ella había bordado
  • nosotros habíamos bordado
  • vosotros habíais bordado
  • ellos/ellas habían bordado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geborduurd
  • jij had geborduurd
  • hij/zij/het had geborduurd
  • wij hadden geborduurd
  • jullie hadden geborduurd
  • zij hadden geborduurd

Futuro I

  • yo bordaré
  • bordarás
  • él/ella bordará
  • nosotros bordaremos
  • vosotros bordaréis
  • ellos/ellas bordarán

Toekomende tijd I

  • ik zal borduren
  • jij zult borduren
  • hij/zij/het zal borduren
  • wij zullen borduren
  • jullie zullen borduren
  • zij zullen borduren

Futuro perfecto

  • yo habré bordado
  • habrás bordado
  • él/ella habrá bordado
  • nosotros habremos bordado
  • vosotros habréis bordado
  • ellos/ellas habrán bordado

Toekomende tijd II

  • ik zal geborduurd hebben
  • jij zult geborduurd hebben
  • hij/zij/het zal geborduurd hebben
  • wij zullen geborduurd hebben
  • jullie zullen geborduurd hebben
  • zij zullen geborduurd hebben

Condicional

  • yo bordaría
  • bordarías
  • él/ella bordaría
  • nosotros bordaríamos
  • vosotros bordaríais
  • ellos/ellas bordarían

Conditionalis I

  • ik zou borduren
  • jij zou borduren
  • hij/zij/het zou borduren
  • wij zouden borduren
  • jullie zouden borduren
  • zij zouden borduren

Condicional perfecto

  • yo habría bordado
  • habrías bordado
  • él/ella habría bordado
  • nosotros habríamos bordado
  • vosotros habríais bordado
  • ellos/ellas habrían bordado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geborduurd
  • jij zou hebben geborduurd
  • hij/zij/het zou hebben geborduurd
  • wij zouden hebben geborduurd
  • jullie zouden hebben geborduurd
  • zij zouden hebben geborduurd

Imperativo presente

  • borda
  • vosotros bordad

Imperatief

  • jij borduur
  • jullie borduurt