Vervoeging van compadecer
Onbepaalde wijs (infinitief): compadecer
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo compadezco
- tú compadeces
- él/ella compadece
- nosotros compadecemos
- vosotros compadecéis
- ellos/ellas compadecen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beklaag
- jij beklaagt
- hij/zij/het beklaagt
- wij beklagen
- jullie beklagen
- zij beklagen
Indefinido
- yo compadecí
- tú compadeciste
- él/ella compadeció
- nosotros compadecimos
- vosotros compadecisteis
- ellos/ellas compadecieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik beklaagde
- jij beklaagde
- hij/zij/het beklaagde
- wij beklaagden
- jullie beklaagden
- zij beklaagden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he compadecido
- tú has compadecido
- él/ella ha compadecido
- nosotros hemos compadecido
- vosotros habéis compadecido
- ellos/ellas han compadecido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beklaagd
- jij hebt beklaagd
- hij/zij/het heeft beklaagd
- wij hebben beklaagd
- jullie hebben beklaagd
- zij hebben beklaagd
Pluscuamperfecto
- yo había compadecido
- tú habías compadecido
- él/ella había compadecido
- nosotros habíamos compadecido
- vosotros habíais compadecido
- ellos/ellas habían compadecido
Voltooid verleden tijd
- ik had beklaagd
- jij had beklaagd
- hij/zij/het had beklaagd
- wij hadden beklaagd
- jullie hadden beklaagd
- zij hadden beklaagd
Futuro I
- yo compadeceré
- tú compadecerás
- él/ella compadecerá
- nosotros compadeceremos
- vosotros compadeceréis
- ellos/ellas compadecerán
Toekomende tijd I
- ik zal beklagen
- jij zult beklagen
- hij/zij/het zal beklagen
- wij zullen beklagen
- jullie zullen beklagen
- zij zullen beklagen
Futuro perfecto
- yo habré compadecido
- tú habrás compadecido
- él/ella habrá compadecido
- nosotros habremos compadecido
- vosotros habréis compadecido
- ellos/ellas habrán compadecido
Toekomende tijd II
- ik zal beklaagd hebben
- jij zult beklaagd hebben
- hij/zij/het zal beklaagd hebben
- wij zullen beklaagd hebben
- jullie zullen beklaagd hebben
- zij zullen beklaagd hebben
Condicional
- yo compadecería
- tú compadecerías
- él/ella compadecería
- nosotros compadeceríamos
- vosotros compadeceríais
- ellos/ellas compadecerían
Conditionalis I
- ik zou beklagen
- jij zou beklagen
- hij/zij/het zou beklagen
- wij zouden beklagen
- jullie zouden beklagen
- zij zouden beklagen
Condicional perfecto
- yo habría compadecido
- tú habrías compadecido
- él/ella habría compadecido
- nosotros habríamos compadecido
- vosotros habríais compadecido
- ellos/ellas habrían compadecido
Conditionalis II
- ik zou hebben beklaagd
- jij zou hebben beklaagd
- hij/zij/het zou hebben beklaagd
- wij zouden hebben beklaagd
- jullie zouden hebben beklaagd
- zij zouden hebben beklaagd
Imperativo presente
- tú compadece
- vosotros compadeced
Imperatief
- jij beklaag
- jullie beklaagt