Vervoeging van decrepitar
Onbepaalde wijs (infinitief): decrepitar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo decrepito
- tú decrepitas
- él/ella decrepita
- nosotros decrepitamos
- vosotros decrepitáis
- ellos/ellas decrepitan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kletter
- jij klettert
- hij/zij/het klettert
- wij kletteren
- jullie kletteren
- zij kletteren
Indefinido
- yo decrepité
- tú decrepitaste
- él/ella decrepitó
- nosotros decrepitamos
- vosotros decrepitasteis
- ellos/ellas decrepitaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik kletterde
- jij kletterde
- hij/zij/het kletterde
- wij kletterden
- jullie kletterden
- zij kletterden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he decrepitado
- tú has decrepitado
- él/ella ha decrepitado
- nosotros hemos decrepitado
- vosotros habéis decrepitado
- ellos/ellas han decrepitado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekletterd
- jij hebt gekletterd
- hij/zij/het heeft gekletterd
- wij hebben gekletterd
- jullie hebben gekletterd
- zij hebben gekletterd
Pluscuamperfecto
- yo había decrepitado
- tú habías decrepitado
- él/ella había decrepitado
- nosotros habíamos decrepitado
- vosotros habíais decrepitado
- ellos/ellas habían decrepitado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekletterd
- jij had gekletterd
- hij/zij/het had gekletterd
- wij hadden gekletterd
- jullie hadden gekletterd
- zij hadden gekletterd
Futuro I
- yo decrepitaré
- tú decrepitarás
- él/ella decrepitará
- nosotros decrepitaremos
- vosotros decrepitaréis
- ellos/ellas decrepitarán
Toekomende tijd I
- ik zal kletteren
- jij zult kletteren
- hij/zij/het zal kletteren
- wij zullen kletteren
- jullie zullen kletteren
- zij zullen kletteren
Futuro perfecto
- yo habré decrepitado
- tú habrás decrepitado
- él/ella habrá decrepitado
- nosotros habremos decrepitado
- vosotros habréis decrepitado
- ellos/ellas habrán decrepitado
Toekomende tijd II
- ik zal gekletterd hebben
- jij zult gekletterd hebben
- hij/zij/het zal gekletterd hebben
- wij zullen gekletterd hebben
- jullie zullen gekletterd hebben
- zij zullen gekletterd hebben
Condicional
- yo decrepitaría
- tú decrepitarías
- él/ella decrepitaría
- nosotros decrepitaríamos
- vosotros decrepitaríais
- ellos/ellas decrepitarían
Conditionalis I
- ik zou kletteren
- jij zou kletteren
- hij/zij/het zou kletteren
- wij zouden kletteren
- jullie zouden kletteren
- zij zouden kletteren
Condicional perfecto
- yo habría decrepitado
- tú habrías decrepitado
- él/ella habría decrepitado
- nosotros habríamos decrepitado
- vosotros habríais decrepitado
- ellos/ellas habrían decrepitado
Conditionalis II
- ik zou hebben gekletterd
- jij zou hebben gekletterd
- hij/zij/het zou hebben gekletterd
- wij zouden hebben gekletterd
- jullie zouden hebben gekletterd
- zij zouden hebben gekletterd
Imperativo presente
- tú decrepita
- vosotros decrepitad
Imperatief
- jij kletter
- jullie klettert