Vervoeging van diputar
Onbepaalde wijs (infinitief): diputar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo diputo
- tú diputas
- él/ella diputa
- nosotros diputamos
- vosotros diputáis
- ellos/ellas diputan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaardig af
- jij vaardigt af
- hij/zij/het vaardigt af
- wij vaardigen af
- jullie vaardigen af
- zij vaardigen af
Indefinido
- yo diputé
- tú diputaste
- él/ella diputó
- nosotros diputamos
- vosotros diputasteis
- ellos/ellas diputaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik vaardigde af
- jij vaardigde af
- hij/zij/het vaardigde af
- wij vaardigden af
- jullie vaardigden af
- zij vaardigden af
Pretérito perfecto compuesto
- yo he diputado
- tú has diputado
- él/ella ha diputado
- nosotros hemos diputado
- vosotros habéis diputado
- ellos/ellas han diputado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevaardigd
- jij hebt afgevaardigd
- hij/zij/het heeft afgevaardigd
- wij hebben afgevaardigd
- jullie hebben afgevaardigd
- zij hebben afgevaardigd
Pluscuamperfecto
- yo había diputado
- tú habías diputado
- él/ella había diputado
- nosotros habíamos diputado
- vosotros habíais diputado
- ellos/ellas habían diputado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevaardigd
- jij had afgevaardigd
- hij/zij/het had afgevaardigd
- wij hadden afgevaardigd
- jullie hadden afgevaardigd
- zij hadden afgevaardigd
Futuro I
- yo diputaré
- tú diputarás
- él/ella diputará
- nosotros diputaremos
- vosotros diputaréis
- ellos/ellas diputarán
Toekomende tijd I
- ik zal afvaardigen
- jij zult afvaardigen
- hij/zij/het zal afvaardigen
- wij zullen afvaardigen
- jullie zullen afvaardigen
- zij zullen afvaardigen
Futuro perfecto
- yo habré diputado
- tú habrás diputado
- él/ella habrá diputado
- nosotros habremos diputado
- vosotros habréis diputado
- ellos/ellas habrán diputado
Toekomende tijd II
- ik zal afgevaardigd hebben
- jij zult afgevaardigd hebben
- hij/zij/het zal afgevaardigd hebben
- wij zullen afgevaardigd hebben
- jullie zullen afgevaardigd hebben
- zij zullen afgevaardigd hebben
Condicional
- yo diputaría
- tú diputarías
- él/ella diputaría
- nosotros diputaríamos
- vosotros diputaríais
- ellos/ellas diputarían
Conditionalis I
- ik zou afvaardigen
- jij zou afvaardigen
- hij/zij/het zou afvaardigen
- wij zouden afvaardigen
- jullie zouden afvaardigen
- zij zouden afvaardigen
Condicional perfecto
- yo habría diputado
- tú habrías diputado
- él/ella habría diputado
- nosotros habríamos diputado
- vosotros habríais diputado
- ellos/ellas habrían diputado
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevaardigd
- jij zou hebben afgevaardigd
- hij/zij/het zou hebben afgevaardigd
- wij zouden hebben afgevaardigd
- jullie zouden hebben afgevaardigd
- zij zouden hebben afgevaardigd
Imperativo presente
- tú diputa
- vosotros diputad
Imperatief
- jij vaardig af
- jullie vaardigt af