Vervoeging van dotar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo doto
  • dotas
  • él/ella dota
  • nosotros dotamos
  • vosotros dotáis
  • ellos/ellas dotan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik begiftig
  • jij begiftigt
  • hij/zij/het begiftigt
  • wij begiftigen
  • jullie begiftigen
  • zij begiftigen

Indefinido

  • yo doté
  • dotaste
  • él/ella dotó
  • nosotros dotamos
  • vosotros dotasteis
  • ellos/ellas dotaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik begiftigde
  • jij begiftigde
  • hij/zij/het begiftigde
  • wij begiftigden
  • jullie begiftigden
  • zij begiftigden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he dotado
  • has dotado
  • él/ella ha dotado
  • nosotros hemos dotado
  • vosotros habéis dotado
  • ellos/ellas han dotado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb begiftigd
  • jij hebt begiftigd
  • hij/zij/het heeft begiftigd
  • wij hebben begiftigd
  • jullie hebben begiftigd
  • zij hebben begiftigd

Pluscuamperfecto

  • yo había dotado
  • habías dotado
  • él/ella había dotado
  • nosotros habíamos dotado
  • vosotros habíais dotado
  • ellos/ellas habían dotado

Voltooid verleden tijd

  • ik had begiftigd
  • jij had begiftigd
  • hij/zij/het had begiftigd
  • wij hadden begiftigd
  • jullie hadden begiftigd
  • zij hadden begiftigd

Futuro I

  • yo dotaré
  • dotarás
  • él/ella dotará
  • nosotros dotaremos
  • vosotros dotaréis
  • ellos/ellas dotarán

Toekomende tijd I

  • ik zal begiftigen
  • jij zult begiftigen
  • hij/zij/het zal begiftigen
  • wij zullen begiftigen
  • jullie zullen begiftigen
  • zij zullen begiftigen

Futuro perfecto

  • yo habré dotado
  • habrás dotado
  • él/ella habrá dotado
  • nosotros habremos dotado
  • vosotros habréis dotado
  • ellos/ellas habrán dotado

Toekomende tijd II

  • ik zal begiftigd hebben
  • jij zult begiftigd hebben
  • hij/zij/het zal begiftigd hebben
  • wij zullen begiftigd hebben
  • jullie zullen begiftigd hebben
  • zij zullen begiftigd hebben

Condicional

  • yo dotaría
  • dotarías
  • él/ella dotaría
  • nosotros dotaríamos
  • vosotros dotaríais
  • ellos/ellas dotarían

Conditionalis I

  • ik zou begiftigen
  • jij zou begiftigen
  • hij/zij/het zou begiftigen
  • wij zouden begiftigen
  • jullie zouden begiftigen
  • zij zouden begiftigen

Condicional perfecto

  • yo habría dotado
  • habrías dotado
  • él/ella habría dotado
  • nosotros habríamos dotado
  • vosotros habríais dotado
  • ellos/ellas habrían dotado

Conditionalis II

  • ik zou hebben begiftigd
  • jij zou hebben begiftigd
  • hij/zij/het zou hebben begiftigd
  • wij zouden hebben begiftigd
  • jullie zouden hebben begiftigd
  • zij zouden hebben begiftigd

Imperativo presente

  • dota
  • vosotros dotad

Imperatief

  • jij begiftig
  • jullie begiftigt