Vervoeging van durar
Onbepaalde wijs (infinitief): durar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo duro
- tú duras
- él/ella dura
- nosotros duramos
- vosotros duráis
- ellos/ellas duran
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik houd aan
- jij houdt aan
- hij/zij/het houdt aan
- wij houden aan
- jullie houden aan
- zij houden aan
Indefinido
- yo duré
- tú duraste
- él/ella duró
- nosotros duramos
- vosotros durasteis
- ellos/ellas duraron
Onvoltooid verleden tijd
- ik hield aan
- jij hield aan
- hij/zij/het hield aan
- wij hielden aan
- jullie hielden aan
- zij hielden aan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he durado
- tú has durado
- él/ella ha durado
- nosotros hemos durado
- vosotros habéis durado
- ellos/ellas han durado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangehouden
- jij hebt aangehouden
- hij/zij/het heeft aangehouden
- wij hebben aangehouden
- jullie hebben aangehouden
- zij hebben aangehouden
Pluscuamperfecto
- yo había durado
- tú habías durado
- él/ella había durado
- nosotros habíamos durado
- vosotros habíais durado
- ellos/ellas habían durado
Voltooid verleden tijd
- ik had aangehouden
- jij had aangehouden
- hij/zij/het had aangehouden
- wij hadden aangehouden
- jullie hadden aangehouden
- zij hadden aangehouden
Futuro I
- yo duraré
- tú durarás
- él/ella durará
- nosotros duraremos
- vosotros duraréis
- ellos/ellas durarán
Toekomende tijd I
- ik zal aanhouden
- jij zult aanhouden
- hij/zij/het zal aanhouden
- wij zullen aanhouden
- jullie zullen aanhouden
- zij zullen aanhouden
Futuro perfecto
- yo habré durado
- tú habrás durado
- él/ella habrá durado
- nosotros habremos durado
- vosotros habréis durado
- ellos/ellas habrán durado
Toekomende tijd II
- ik zal aangehouden hebben
- jij zult aangehouden hebben
- hij/zij/het zal aangehouden hebben
- wij zullen aangehouden hebben
- jullie zullen aangehouden hebben
- zij zullen aangehouden hebben
Condicional
- yo duraría
- tú durarías
- él/ella duraría
- nosotros duraríamos
- vosotros duraríais
- ellos/ellas durarían
Conditionalis I
- ik zou aanhouden
- jij zou aanhouden
- hij/zij/het zou aanhouden
- wij zouden aanhouden
- jullie zouden aanhouden
- zij zouden aanhouden
Condicional perfecto
- yo habría durado
- tú habrías durado
- él/ella habría durado
- nosotros habríamos durado
- vosotros habríais durado
- ellos/ellas habrían durado
Conditionalis II
- ik zou hebben aangehouden
- jij zou hebben aangehouden
- hij/zij/het zou hebben aangehouden
- wij zouden hebben aangehouden
- jullie zouden hebben aangehouden
- zij zouden hebben aangehouden
Imperativo presente
- tú dura
- vosotros durad
Imperatief
- jij houd aan
- jullie houdt aan