Vervoeging van embragar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo embrago
  • embragas
  • él/ella embraga
  • nosotros embragamos
  • vosotros embragáis
  • ellos/ellas embragan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik koppel
  • jij koppelt
  • hij/zij/het koppelt
  • wij koppelen
  • jullie koppelen
  • zij koppelen

Indefinido

  • yo embragué
  • embragaste
  • él/ella embragó
  • nosotros embragamos
  • vosotros embragasteis
  • ellos/ellas embragaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik koppelde
  • jij koppelde
  • hij/zij/het koppelde
  • wij koppelden
  • jullie koppelden
  • zij koppelden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he embragado
  • has embragado
  • él/ella ha embragado
  • nosotros hemos embragado
  • vosotros habéis embragado
  • ellos/ellas han embragado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekoppeld
  • jij hebt gekoppeld
  • hij/zij/het heeft gekoppeld
  • wij hebben gekoppeld
  • jullie hebben gekoppeld
  • zij hebben gekoppeld

Pluscuamperfecto

  • yo había embragado
  • habías embragado
  • él/ella había embragado
  • nosotros habíamos embragado
  • vosotros habíais embragado
  • ellos/ellas habían embragado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekoppeld
  • jij had gekoppeld
  • hij/zij/het had gekoppeld
  • wij hadden gekoppeld
  • jullie hadden gekoppeld
  • zij hadden gekoppeld

Futuro I

  • yo embragaré
  • embragarás
  • él/ella embragará
  • nosotros embragaremos
  • vosotros embragaréis
  • ellos/ellas embragarán

Toekomende tijd I

  • ik zal koppelen
  • jij zult koppelen
  • hij/zij/het zal koppelen
  • wij zullen koppelen
  • jullie zullen koppelen
  • zij zullen koppelen

Futuro perfecto

  • yo habré embragado
  • habrás embragado
  • él/ella habrá embragado
  • nosotros habremos embragado
  • vosotros habréis embragado
  • ellos/ellas habrán embragado

Toekomende tijd II

  • ik zal gekoppeld hebben
  • jij zult gekoppeld hebben
  • hij/zij/het zal gekoppeld hebben
  • wij zullen gekoppeld hebben
  • jullie zullen gekoppeld hebben
  • zij zullen gekoppeld hebben

Condicional

  • yo embragaría
  • embragarías
  • él/ella embragaría
  • nosotros embragaríamos
  • vosotros embragaríais
  • ellos/ellas embragarían

Conditionalis I

  • ik zou koppelen
  • jij zou koppelen
  • hij/zij/het zou koppelen
  • wij zouden koppelen
  • jullie zouden koppelen
  • zij zouden koppelen

Condicional perfecto

  • yo habría embragado
  • habrías embragado
  • él/ella habría embragado
  • nosotros habríamos embragado
  • vosotros habríais embragado
  • ellos/ellas habrían embragado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekoppeld
  • jij zou hebben gekoppeld
  • hij/zij/het zou hebben gekoppeld
  • wij zouden hebben gekoppeld
  • jullie zouden hebben gekoppeld
  • zij zouden hebben gekoppeld

Imperativo presente

  • embraga
  • vosotros embragad

Imperatief

  • jij koppel
  • jullie koppelt