Vervoeging van ensanchar

Vertaling: verbreden

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo ensancho
  • ensanchas
  • él/ella ensancha
  • nosotros ensanchamos
  • vosotros ensancháis
  • ellos/ellas ensanchan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbreed
  • jij verbreedt
  • hij/zij/het verbreedt
  • wij verbreden
  • jullie verbreden
  • zij verbreden

Indefinido

  • yo ensanché
  • ensanchaste
  • él/ella ensanchó
  • nosotros ensanchamos
  • vosotros ensanchasteis
  • ellos/ellas ensancharon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbreedde
  • jij verbreedde
  • hij/zij/het verbreedde
  • wij verbreedden
  • jullie verbreedden
  • zij verbreedden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he ensanchado
  • has ensanchado
  • él/ella ha ensanchado
  • nosotros hemos ensanchado
  • vosotros habéis ensanchado
  • ellos/ellas han ensanchado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbreed
  • jij hebt verbreed
  • hij/zij/het heeft verbreed
  • wij hebben verbreed
  • jullie hebben verbreed
  • zij hebben verbreed

Pluscuamperfecto

  • yo había ensanchado
  • habías ensanchado
  • él/ella había ensanchado
  • nosotros habíamos ensanchado
  • vosotros habíais ensanchado
  • ellos/ellas habían ensanchado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbreed
  • jij had verbreed
  • hij/zij/het had verbreed
  • wij hadden verbreed
  • jullie hadden verbreed
  • zij hadden verbreed

Futuro I

  • yo ensancharé
  • ensancharás
  • él/ella ensanchará
  • nosotros ensancharemos
  • vosotros ensancharéis
  • ellos/ellas ensancharán

Toekomende tijd I

  • ik zal verbreden
  • jij zult verbreden
  • hij/zij/het zal verbreden
  • wij zullen verbreden
  • jullie zullen verbreden
  • zij zullen verbreden

Futuro perfecto

  • yo habré ensanchado
  • habrás ensanchado
  • él/ella habrá ensanchado
  • nosotros habremos ensanchado
  • vosotros habréis ensanchado
  • ellos/ellas habrán ensanchado

Toekomende tijd II

  • ik zal verbreed hebben
  • jij zult verbreed hebben
  • hij/zij/het zal verbreed hebben
  • wij zullen verbreed hebben
  • jullie zullen verbreed hebben
  • zij zullen verbreed hebben

Condicional

  • yo ensancharía
  • ensancharías
  • él/ella ensancharía
  • nosotros ensancharíamos
  • vosotros ensancharíais
  • ellos/ellas ensancharían

Conditionalis I

  • ik zou verbreden
  • jij zou verbreden
  • hij/zij/het zou verbreden
  • wij zouden verbreden
  • jullie zouden verbreden
  • zij zouden verbreden

Condicional perfecto

  • yo habría ensanchado
  • habrías ensanchado
  • él/ella habría ensanchado
  • nosotros habríamos ensanchado
  • vosotros habríais ensanchado
  • ellos/ellas habrían ensanchado

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbreed
  • jij zou hebben verbreed
  • hij/zij/het zou hebben verbreed
  • wij zouden hebben verbreed
  • jullie zouden hebben verbreed
  • zij zouden hebben verbreed

Imperativo presente

  • ensancha
  • vosotros ensanchad

Imperatief

  • jij verbreed
  • jullie verbreedt