Vervoeging van estibar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo estibo
  • estibas
  • él/ella estiba
  • nosotros estibamos
  • vosotros estibáis
  • ellos/ellas estiban

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stouw
  • jij stouwt
  • hij/zij/het stouwt
  • wij stouwen
  • jullie stouwen
  • zij stouwen

Indefinido

  • yo estibé
  • estibaste
  • él/ella estibó
  • nosotros estibamos
  • vosotros estibasteis
  • ellos/ellas estibaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stouwde
  • jij stouwde
  • hij/zij/het stouwde
  • wij stouwden
  • jullie stouwden
  • zij stouwden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he estibado
  • has estibado
  • él/ella ha estibado
  • nosotros hemos estibado
  • vosotros habéis estibado
  • ellos/ellas han estibado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestouwd
  • jij hebt gestouwd
  • hij/zij/het heeft gestouwd
  • wij hebben gestouwd
  • jullie hebben gestouwd
  • zij hebben gestouwd

Pluscuamperfecto

  • yo había estibado
  • habías estibado
  • él/ella había estibado
  • nosotros habíamos estibado
  • vosotros habíais estibado
  • ellos/ellas habían estibado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestouwd
  • jij had gestouwd
  • hij/zij/het had gestouwd
  • wij hadden gestouwd
  • jullie hadden gestouwd
  • zij hadden gestouwd

Futuro I

  • yo estibaré
  • estibarás
  • él/ella estibará
  • nosotros estibaremos
  • vosotros estibaréis
  • ellos/ellas estibarán

Toekomende tijd I

  • ik zal stouwen
  • jij zult stouwen
  • hij/zij/het zal stouwen
  • wij zullen stouwen
  • jullie zullen stouwen
  • zij zullen stouwen

Futuro perfecto

  • yo habré estibado
  • habrás estibado
  • él/ella habrá estibado
  • nosotros habremos estibado
  • vosotros habréis estibado
  • ellos/ellas habrán estibado

Toekomende tijd II

  • ik zal gestouwd hebben
  • jij zult gestouwd hebben
  • hij/zij/het zal gestouwd hebben
  • wij zullen gestouwd hebben
  • jullie zullen gestouwd hebben
  • zij zullen gestouwd hebben

Condicional

  • yo estibaría
  • estibarías
  • él/ella estibaría
  • nosotros estibaríamos
  • vosotros estibaríais
  • ellos/ellas estibarían

Conditionalis I

  • ik zou stouwen
  • jij zou stouwen
  • hij/zij/het zou stouwen
  • wij zouden stouwen
  • jullie zouden stouwen
  • zij zouden stouwen

Condicional perfecto

  • yo habría estibado
  • habrías estibado
  • él/ella habría estibado
  • nosotros habríamos estibado
  • vosotros habríais estibado
  • ellos/ellas habrían estibado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestouwd
  • jij zou hebben gestouwd
  • hij/zij/het zou hebben gestouwd
  • wij zouden hebben gestouwd
  • jullie zouden hebben gestouwd
  • zij zouden hebben gestouwd

Imperativo presente

  • estiba
  • vosotros estibad

Imperatief

  • jij stouw
  • jullie stouwt