Vervoeging van exagerar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo exagero
  • exageras
  • él/ella exagera
  • nosotros exageramos
  • vosotros exageráis
  • ellos/ellas exageran

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik chargeer
  • jij chargeert
  • hij/zij/het chargeert
  • wij chargeren
  • jullie chargeren
  • zij chargeren

Indefinido

  • yo exageré
  • exageraste
  • él/ella exageró
  • nosotros exageramos
  • vosotros exagerasteis
  • ellos/ellas exageraron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik chargeerde
  • jij chargeerde
  • hij/zij/het chargeerde
  • wij chargeerden
  • jullie chargeerden
  • zij chargeerden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he exagerado
  • has exagerado
  • él/ella ha exagerado
  • nosotros hemos exagerado
  • vosotros habéis exagerado
  • ellos/ellas han exagerado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gechargeerd
  • jij hebt gechargeerd
  • hij/zij/het heeft gechargeerd
  • wij hebben gechargeerd
  • jullie hebben gechargeerd
  • zij hebben gechargeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había exagerado
  • habías exagerado
  • él/ella había exagerado
  • nosotros habíamos exagerado
  • vosotros habíais exagerado
  • ellos/ellas habían exagerado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gechargeerd
  • jij had gechargeerd
  • hij/zij/het had gechargeerd
  • wij hadden gechargeerd
  • jullie hadden gechargeerd
  • zij hadden gechargeerd

Futuro I

  • yo exageraré
  • exagerarás
  • él/ella exagerará
  • nosotros exageraremos
  • vosotros exageraréis
  • ellos/ellas exagerarán

Toekomende tijd I

  • ik zal chargeren
  • jij zult chargeren
  • hij/zij/het zal chargeren
  • wij zullen chargeren
  • jullie zullen chargeren
  • zij zullen chargeren

Futuro perfecto

  • yo habré exagerado
  • habrás exagerado
  • él/ella habrá exagerado
  • nosotros habremos exagerado
  • vosotros habréis exagerado
  • ellos/ellas habrán exagerado

Toekomende tijd II

  • ik zal gechargeerd hebben
  • jij zult gechargeerd hebben
  • hij/zij/het zal gechargeerd hebben
  • wij zullen gechargeerd hebben
  • jullie zullen gechargeerd hebben
  • zij zullen gechargeerd hebben

Condicional

  • yo exageraría
  • exagerarías
  • él/ella exageraría
  • nosotros exageraríamos
  • vosotros exageraríais
  • ellos/ellas exagerarían

Conditionalis I

  • ik zou chargeren
  • jij zou chargeren
  • hij/zij/het zou chargeren
  • wij zouden chargeren
  • jullie zouden chargeren
  • zij zouden chargeren

Condicional perfecto

  • yo habría exagerado
  • habrías exagerado
  • él/ella habría exagerado
  • nosotros habríamos exagerado
  • vosotros habríais exagerado
  • ellos/ellas habrían exagerado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gechargeerd
  • jij zou hebben gechargeerd
  • hij/zij/het zou hebben gechargeerd
  • wij zouden hebben gechargeerd
  • jullie zouden hebben gechargeerd
  • zij zouden hebben gechargeerd

Imperativo presente

  • exagera
  • vosotros exagerad

Imperatief

  • jij chargeer
  • jullie chargeert