Vervoeging van incitar
Onbepaalde wijs (infinitief): incitar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo incito
- tú incitas
- él/ella incita
- nosotros incitamos
- vosotros incitáis
- ellos/ellas incitan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vuur aan
- jij vuurt aan
- hij/zij/het vuurt aan
- wij vuren aan
- jullie vuren aan
- zij vuren aan
Indefinido
- yo incité
- tú incitaste
- él/ella incitó
- nosotros incitamos
- vosotros incitasteis
- ellos/ellas incitaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik vuurde aan
- jij vuurde aan
- hij/zij/het vuurde aan
- wij vuurden aan
- jullie vuurden aan
- zij vuurden aan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he incitado
- tú has incitado
- él/ella ha incitado
- nosotros hemos incitado
- vosotros habéis incitado
- ellos/ellas han incitado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangevuurd
- jij hebt aangevuurd
- hij/zij/het heeft aangevuurd
- wij hebben aangevuurd
- jullie hebben aangevuurd
- zij hebben aangevuurd
Pluscuamperfecto
- yo había incitado
- tú habías incitado
- él/ella había incitado
- nosotros habíamos incitado
- vosotros habíais incitado
- ellos/ellas habían incitado
Voltooid verleden tijd
- ik had aangevuurd
- jij had aangevuurd
- hij/zij/het had aangevuurd
- wij hadden aangevuurd
- jullie hadden aangevuurd
- zij hadden aangevuurd
Futuro I
- yo incitaré
- tú incitarás
- él/ella incitará
- nosotros incitaremos
- vosotros incitaréis
- ellos/ellas incitarán
Toekomende tijd I
- ik zal aanvuren
- jij zult aanvuren
- hij/zij/het zal aanvuren
- wij zullen aanvuren
- jullie zullen aanvuren
- zij zullen aanvuren
Futuro perfecto
- yo habré incitado
- tú habrás incitado
- él/ella habrá incitado
- nosotros habremos incitado
- vosotros habréis incitado
- ellos/ellas habrán incitado
Toekomende tijd II
- ik zal aangevuurd hebben
- jij zult aangevuurd hebben
- hij/zij/het zal aangevuurd hebben
- wij zullen aangevuurd hebben
- jullie zullen aangevuurd hebben
- zij zullen aangevuurd hebben
Condicional
- yo incitaría
- tú incitarías
- él/ella incitaría
- nosotros incitaríamos
- vosotros incitaríais
- ellos/ellas incitarían
Conditionalis I
- ik zou aanvuren
- jij zou aanvuren
- hij/zij/het zou aanvuren
- wij zouden aanvuren
- jullie zouden aanvuren
- zij zouden aanvuren
Condicional perfecto
- yo habría incitado
- tú habrías incitado
- él/ella habría incitado
- nosotros habríamos incitado
- vosotros habríais incitado
- ellos/ellas habrían incitado
Conditionalis II
- ik zou hebben aangevuurd
- jij zou hebben aangevuurd
- hij/zij/het zou hebben aangevuurd
- wij zouden hebben aangevuurd
- jullie zouden hebben aangevuurd
- zij zouden hebben aangevuurd
Imperativo presente
- tú incita
- vosotros incitad
Imperatief
- jij vuur aan
- jullie vuurt aan