Vervoeging van jaspear
Onbepaalde wijs (infinitief): jaspear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo jaspeo
- tú jaspeas
- él/ella jaspea
- nosotros jaspeamos
- vosotros jaspeáis
- ellos/ellas jaspean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ader
- jij adert
- hij/zij/het adert
- wij aderen
- jullie aderen
- zij aderen
Indefinido
- yo jaspeé
- tú jaspeaste
- él/ella jaspeó
- nosotros jaspeamos
- vosotros jaspeasteis
- ellos/ellas jaspearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik aderde
- jij aderde
- hij/zij/het aderde
- wij aderden
- jullie aderden
- zij aderden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he jaspeado
- tú has jaspeado
- él/ella ha jaspeado
- nosotros hemos jaspeado
- vosotros habéis jaspeado
- ellos/ellas han jaspeado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaderd
- jij hebt geaderd
- hij/zij/het heeft geaderd
- wij hebben geaderd
- jullie hebben geaderd
- zij hebben geaderd
Pluscuamperfecto
- yo había jaspeado
- tú habías jaspeado
- él/ella había jaspeado
- nosotros habíamos jaspeado
- vosotros habíais jaspeado
- ellos/ellas habían jaspeado
Voltooid verleden tijd
- ik had geaderd
- jij had geaderd
- hij/zij/het had geaderd
- wij hadden geaderd
- jullie hadden geaderd
- zij hadden geaderd
Futuro I
- yo jaspearé
- tú jaspearás
- él/ella jaspeará
- nosotros jaspearemos
- vosotros jaspearéis
- ellos/ellas jaspearán
Toekomende tijd I
- ik zal aderen
- jij zult aderen
- hij/zij/het zal aderen
- wij zullen aderen
- jullie zullen aderen
- zij zullen aderen
Futuro perfecto
- yo habré jaspeado
- tú habrás jaspeado
- él/ella habrá jaspeado
- nosotros habremos jaspeado
- vosotros habréis jaspeado
- ellos/ellas habrán jaspeado
Toekomende tijd II
- ik zal geaderd hebben
- jij zult geaderd hebben
- hij/zij/het zal geaderd hebben
- wij zullen geaderd hebben
- jullie zullen geaderd hebben
- zij zullen geaderd hebben
Condicional
- yo jaspearía
- tú jaspearías
- él/ella jaspearía
- nosotros jaspearíamos
- vosotros jaspearíais
- ellos/ellas jaspearían
Conditionalis I
- ik zou aderen
- jij zou aderen
- hij/zij/het zou aderen
- wij zouden aderen
- jullie zouden aderen
- zij zouden aderen
Condicional perfecto
- yo habría jaspeado
- tú habrías jaspeado
- él/ella habría jaspeado
- nosotros habríamos jaspeado
- vosotros habríais jaspeado
- ellos/ellas habrían jaspeado
Conditionalis II
- ik zou hebben geaderd
- jij zou hebben geaderd
- hij/zij/het zou hebben geaderd
- wij zouden hebben geaderd
- jullie zouden hebben geaderd
- zij zouden hebben geaderd
Imperativo presente
- tú jaspea
- vosotros jaspead
Imperatief
- jij ader
- jullie adert