Vervoeging van lustrar
Onbepaalde wijs (infinitief): lustrar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo lustro
- tú lustras
- él/ella lustra
- nosotros lustramos
- vosotros lustráis
- ellos/ellas lustran
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poets
- jij poetst
- hij/zij/het poetst
- wij poetsen
- jullie poetsen
- zij poetsen
Indefinido
- yo lustré
- tú lustraste
- él/ella lustró
- nosotros lustramos
- vosotros lustrasteis
- ellos/ellas lustraron
Onvoltooid verleden tijd
- ik poetste
- jij poetste
- hij/zij/het poetste
- wij poetsten
- jullie poetsten
- zij poetsten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he lustrado
- tú has lustrado
- él/ella ha lustrado
- nosotros hemos lustrado
- vosotros habéis lustrado
- ellos/ellas han lustrado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepoetst
- jij hebt gepoetst
- hij/zij/het heeft gepoetst
- wij hebben gepoetst
- jullie hebben gepoetst
- zij hebben gepoetst
Pluscuamperfecto
- yo había lustrado
- tú habías lustrado
- él/ella había lustrado
- nosotros habíamos lustrado
- vosotros habíais lustrado
- ellos/ellas habían lustrado
Voltooid verleden tijd
- ik had gepoetst
- jij had gepoetst
- hij/zij/het had gepoetst
- wij hadden gepoetst
- jullie hadden gepoetst
- zij hadden gepoetst
Futuro I
- yo lustraré
- tú lustrarás
- él/ella lustrará
- nosotros lustraremos
- vosotros lustraréis
- ellos/ellas lustrarán
Toekomende tijd I
- ik zal poetsen
- jij zult poetsen
- hij/zij/het zal poetsen
- wij zullen poetsen
- jullie zullen poetsen
- zij zullen poetsen
Futuro perfecto
- yo habré lustrado
- tú habrás lustrado
- él/ella habrá lustrado
- nosotros habremos lustrado
- vosotros habréis lustrado
- ellos/ellas habrán lustrado
Toekomende tijd II
- ik zal gepoetst hebben
- jij zult gepoetst hebben
- hij/zij/het zal gepoetst hebben
- wij zullen gepoetst hebben
- jullie zullen gepoetst hebben
- zij zullen gepoetst hebben
Condicional
- yo lustraría
- tú lustrarías
- él/ella lustraría
- nosotros lustraríamos
- vosotros lustraríais
- ellos/ellas lustrarían
Conditionalis I
- ik zou poetsen
- jij zou poetsen
- hij/zij/het zou poetsen
- wij zouden poetsen
- jullie zouden poetsen
- zij zouden poetsen
Condicional perfecto
- yo habría lustrado
- tú habrías lustrado
- él/ella habría lustrado
- nosotros habríamos lustrado
- vosotros habríais lustrado
- ellos/ellas habrían lustrado
Conditionalis II
- ik zou hebben gepoetst
- jij zou hebben gepoetst
- hij/zij/het zou hebben gepoetst
- wij zouden hebben gepoetst
- jullie zouden hebben gepoetst
- zij zouden hebben gepoetst
Imperativo presente
- tú lustra
- vosotros lustrad
Imperatief
- jij poets
- jullie poetst