Vervoeging van menear
Onbepaalde wijs (infinitief): menear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- él/ella menea
- ellos/ellas menean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het kwispelt
- zij kwispelen
Indefinido
- él/ella meneó
- ellos/ellas menearon
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het kwispelde
- zij kwispelden
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha meneado
- ellos/ellas han meneado
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gekwispeld
- zij hebben gekwispeld
Pluscuamperfecto
- él/ella había meneado
- ellos/ellas habían meneado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gekwispeld
- zij hadden gekwispeld
Futuro I
- él/ella meneará
- ellos/ellas menearán
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal kwispelen
- zij zult kwispelen
Futuro perfecto
- él/ella habrá meneado
- ellos/ellas habrán meneado
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gekwispeld hebben
- zij zult gekwispeld hebben
Condicional
- él/ella menearía
- ellos/ellas menearían
Conditionalis I
- hij/zij/het zal kwispelen
- zij zullen kwispelen
Condicional perfecto
- él/ella habría meneado
- ellos/ellas habrían meneado
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gekwispeld
- zij zullen hebben gekwispeld