Vervoeging van menguar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo menguo
  • menguas
  • él/ella mengua
  • nosotros menguamos
  • vosotros menguáis
  • ellos/ellas menguan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem af
  • jij neemt af
  • hij/zij/het neemt af
  • wij nemen af
  • jullie nemen af
  • zij nemen af

Indefinido

  • yo mengüé
  • menguaste
  • él/ella menguó
  • nosotros menguamos
  • vosotros menguasteis
  • ellos/ellas menguaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik nam af
  • jij nam af
  • hij/zij/het nam af
  • wij namen af
  • jullie namen af
  • zij namen af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he menguado
  • has menguado
  • él/ella ha menguado
  • nosotros hemos menguado
  • vosotros habéis menguado
  • ellos/ellas han menguado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgenomen
  • jij hebt afgenomen
  • hij/zij/het heeft afgenomen
  • wij hebben afgenomen
  • jullie hebben afgenomen
  • zij hebben afgenomen

Pluscuamperfecto

  • yo había menguado
  • habías menguado
  • él/ella había menguado
  • nosotros habíamos menguado
  • vosotros habíais menguado
  • ellos/ellas habían menguado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgenomen
  • jij had afgenomen
  • hij/zij/het had afgenomen
  • wij hadden afgenomen
  • jullie hadden afgenomen
  • zij hadden afgenomen

Futuro I

  • yo menguaré
  • menguarás
  • él/ella menguará
  • nosotros menguaremos
  • vosotros menguaréis
  • ellos/ellas menguarán

Toekomende tijd I

  • ik zal afnemen
  • jij zult afnemen
  • hij/zij/het zal afnemen
  • wij zullen afnemen
  • jullie zullen afnemen
  • zij zullen afnemen

Futuro perfecto

  • yo habré menguado
  • habrás menguado
  • él/ella habrá menguado
  • nosotros habremos menguado
  • vosotros habréis menguado
  • ellos/ellas habrán menguado

Toekomende tijd II

  • ik zal afgenomen hebben
  • jij zult afgenomen hebben
  • hij/zij/het zal afgenomen hebben
  • wij zullen afgenomen hebben
  • jullie zullen afgenomen hebben
  • zij zullen afgenomen hebben

Condicional

  • yo menguaría
  • menguarías
  • él/ella menguaría
  • nosotros menguaríamos
  • vosotros menguaríais
  • ellos/ellas menguarían

Conditionalis I

  • ik zou afnemen
  • jij zou afnemen
  • hij/zij/het zou afnemen
  • wij zouden afnemen
  • jullie zouden afnemen
  • zij zouden afnemen

Condicional perfecto

  • yo habría menguado
  • habrías menguado
  • él/ella habría menguado
  • nosotros habríamos menguado
  • vosotros habríais menguado
  • ellos/ellas habrían menguado

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgenomen
  • jij zou hebben afgenomen
  • hij/zij/het zou hebben afgenomen
  • wij zouden hebben afgenomen
  • jullie zouden hebben afgenomen
  • zij zouden hebben afgenomen

Imperativo presente

  • mengua
  • vosotros menguad

Imperatief

  • jij neem af
  • jullie neemt af