Vervoeging van orientar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo oriento
  • orientas
  • él/ella orienta
  • nosotros orientamos
  • vosotros orientáis
  • ellos/ellas orientan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik werk in
  • jij werkt in
  • hij/zij/het werkt in
  • wij werken in
  • jullie werken in
  • zij werken in

Indefinido

  • yo orienté
  • orientaste
  • él/ella orientó
  • nosotros orientamos
  • vosotros orientasteis
  • ellos/ellas orientaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik werkte in
  • jij werkte in
  • hij/zij/het werkte in
  • wij werkten in
  • jullie werkten in
  • zij werkten in

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he orientado
  • has orientado
  • él/ella ha orientado
  • nosotros hemos orientado
  • vosotros habéis orientado
  • ellos/ellas han orientado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingewerkt
  • jij hebt ingewerkt
  • hij/zij/het heeft ingewerkt
  • wij hebben ingewerkt
  • jullie hebben ingewerkt
  • zij hebben ingewerkt

Pluscuamperfecto

  • yo había orientado
  • habías orientado
  • él/ella había orientado
  • nosotros habíamos orientado
  • vosotros habíais orientado
  • ellos/ellas habían orientado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingewerkt
  • jij had ingewerkt
  • hij/zij/het had ingewerkt
  • wij hadden ingewerkt
  • jullie hadden ingewerkt
  • zij hadden ingewerkt

Futuro I

  • yo orientaré
  • orientarás
  • él/ella orientará
  • nosotros orientaremos
  • vosotros orientaréis
  • ellos/ellas orientarán

Toekomende tijd I

  • ik zal inwerken
  • jij zult inwerken
  • hij/zij/het zal inwerken
  • wij zullen inwerken
  • jullie zullen inwerken
  • zij zullen inwerken

Futuro perfecto

  • yo habré orientado
  • habrás orientado
  • él/ella habrá orientado
  • nosotros habremos orientado
  • vosotros habréis orientado
  • ellos/ellas habrán orientado

Toekomende tijd II

  • ik zal ingewerkt hebben
  • jij zult ingewerkt hebben
  • hij/zij/het zal ingewerkt hebben
  • wij zullen ingewerkt hebben
  • jullie zullen ingewerkt hebben
  • zij zullen ingewerkt hebben

Condicional

  • yo orientaría
  • orientarías
  • él/ella orientaría
  • nosotros orientaríamos
  • vosotros orientaríais
  • ellos/ellas orientarían

Conditionalis I

  • ik zou inwerken
  • jij zou inwerken
  • hij/zij/het zou inwerken
  • wij zouden inwerken
  • jullie zouden inwerken
  • zij zouden inwerken

Condicional perfecto

  • yo habría orientado
  • habrías orientado
  • él/ella habría orientado
  • nosotros habríamos orientado
  • vosotros habríais orientado
  • ellos/ellas habrían orientado

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingewerkt
  • jij zou hebben ingewerkt
  • hij/zij/het zou hebben ingewerkt
  • wij zouden hebben ingewerkt
  • jullie zouden hebben ingewerkt
  • zij zouden hebben ingewerkt

Imperativo presente

  • orienta
  • vosotros orientad

Imperatief

  • jij werk in
  • jullie werkt in