Vervoeging van oscilar
Onbepaalde wijs (infinitief): oscilar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- él/ella oscila
- ellos/ellas oscilan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het oscilleert
- zij oscilleren
Indefinido
- él/ella osciló
- ellos/ellas oscilaron
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het oscilleerde
- zij oscilleerden
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha oscilado
- ellos/ellas han oscilado
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geöscilleerd
- zij hebben geöscilleerd
Pluscuamperfecto
- él/ella había oscilado
- ellos/ellas habían oscilado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geöscilleerd
- zij hadden geöscilleerd
Futuro I
- él/ella oscilará
- ellos/ellas oscilarán
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal oscilleren
- zij zult oscilleren
Futuro perfecto
- él/ella habrá oscilado
- ellos/ellas habrán oscilado
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geöscilleerd hebben
- zij zult geöscilleerd hebben
Condicional
- él/ella oscilaría
- ellos/ellas oscilarían
Conditionalis I
- hij/zij/het zal oscilleren
- zij zullen oscilleren
Condicional perfecto
- él/ella habría oscilado
- ellos/ellas habrían oscilado
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geöscilleerd
- zij zullen hebben geöscilleerd