Vervoeging van pedir

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo pido
  • pides
  • él/ella pide
  • nosotros pedimos
  • vosotros pedís
  • ellos/ellas piden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roep in
  • jij roept in
  • hij/zij/het roept in
  • wij roepen in
  • jullie roepen in
  • zij roepen in

Indefinido

  • yo pedí
  • pediste
  • él/ella pidió
  • nosotros pedimos
  • vosotros pedisteis
  • ellos/ellas pidieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik riep in
  • jij riep in
  • hij/zij/het riep in
  • wij riepen in
  • jullie riepen in
  • zij riepen in

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he pedido
  • has pedido
  • él/ella ha pedido
  • nosotros hemos pedido
  • vosotros habéis pedido
  • ellos/ellas han pedido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeroepen
  • jij hebt ingeroepen
  • hij/zij/het heeft ingeroepen
  • wij hebben ingeroepen
  • jullie hebben ingeroepen
  • zij hebben ingeroepen

Pluscuamperfecto

  • yo había pedido
  • habías pedido
  • él/ella había pedido
  • nosotros habíamos pedido
  • vosotros habíais pedido
  • ellos/ellas habían pedido

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeroepen
  • jij had ingeroepen
  • hij/zij/het had ingeroepen
  • wij hadden ingeroepen
  • jullie hadden ingeroepen
  • zij hadden ingeroepen

Futuro I

  • yo pediré
  • pedirás
  • él/ella pedirá
  • nosotros pediremos
  • vosotros pediréis
  • ellos/ellas pedirán

Toekomende tijd I

  • ik zal inroepen
  • jij zult inroepen
  • hij/zij/het zal inroepen
  • wij zullen inroepen
  • jullie zullen inroepen
  • zij zullen inroepen

Futuro perfecto

  • yo habré pedido
  • habrás pedido
  • él/ella habrá pedido
  • nosotros habremos pedido
  • vosotros habréis pedido
  • ellos/ellas habrán pedido

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeroepen hebben
  • jij zult ingeroepen hebben
  • hij/zij/het zal ingeroepen hebben
  • wij zullen ingeroepen hebben
  • jullie zullen ingeroepen hebben
  • zij zullen ingeroepen hebben

Condicional

  • yo pediría
  • pedirías
  • él/ella pediría
  • nosotros pediríamos
  • vosotros pediríais
  • ellos/ellas pedirían

Conditionalis I

  • ik zou inroepen
  • jij zou inroepen
  • hij/zij/het zou inroepen
  • wij zouden inroepen
  • jullie zouden inroepen
  • zij zouden inroepen

Condicional perfecto

  • yo habría pedido
  • habrías pedido
  • él/ella habría pedido
  • nosotros habríamos pedido
  • vosotros habríais pedido
  • ellos/ellas habrían pedido

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeroepen
  • jij zou hebben ingeroepen
  • hij/zij/het zou hebben ingeroepen
  • wij zouden hebben ingeroepen
  • jullie zouden hebben ingeroepen
  • zij zouden hebben ingeroepen

Imperativo presente

  • pide
  • vosotros pedid

Imperatief

  • jij roep in
  • jullie roept in