Vervoeging van poder
Onbepaalde wijs (infinitief): poder
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo puedo
- tú puedes
- él/ella puede
- nosotros podemos
- vosotros podéis
- ellos/ellas pueden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kan
- jij kan
- hij/zij/het kan
- wij kunnen
- jullie kunnen
- zij kunnen
Indefinido
- yo pude
- tú pudiste
- él/ella pudo
- nosotros pudimos
- vosotros pudisteis
- ellos/ellas pudieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik kon
- jij kon
- hij/zij/het kon
- wij konden
- jullie konden
- zij konden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he podido
- tú has podido
- él/ella ha podido
- nosotros hemos podido
- vosotros habéis podido
- ellos/ellas han podido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekund
- jij hebt gekund
- hij/zij/het heeft gekund
- wij hebben gekund
- jullie hebben gekund
- zij hebben gekund
Pluscuamperfecto
- yo había podido
- tú habías podido
- él/ella había podido
- nosotros habíamos podido
- vosotros habíais podido
- ellos/ellas habían podido
Voltooid verleden tijd
- ik had gekund
- jij had gekund
- hij/zij/het had gekund
- wij hadden gekund
- jullie hadden gekund
- zij hadden gekund
Futuro I
- yo podré
- tú podrás
- él/ella podrá
- nosotros podremos
- vosotros podréis
- ellos/ellas podrán
Toekomende tijd I
- ik zal kunnen
- jij zult kunnen
- hij/zij/het zal kunnen
- wij zullen kunnen
- jullie zullen kunnen
- zij zullen kunnen
Futuro perfecto
- yo habré podido
- tú habrás podido
- él/ella habrá podido
- nosotros habremos podido
- vosotros habréis podido
- ellos/ellas habrán podido
Toekomende tijd II
- ik zal gekund hebben
- jij zult gekund hebben
- hij/zij/het zal gekund hebben
- wij zullen gekund hebben
- jullie zullen gekund hebben
- zij zullen gekund hebben
Condicional
- yo podría
- tú podrías
- él/ella podría
- nosotros podríamos
- vosotros podríais
- ellos/ellas podrían
Conditionalis I
- ik zou kunnen
- jij zou kunnen
- hij/zij/het zou kunnen
- wij zouden kunnen
- jullie zouden kunnen
- zij zouden kunnen
Condicional perfecto
- yo habría podido
- tú habrías podido
- él/ella habría podido
- nosotros habríamos podido
- vosotros habríais podido
- ellos/ellas habrían podido
Conditionalis II
- ik zou hebben gekund
- jij zou hebben gekund
- hij/zij/het zou hebben gekund
- wij zouden hebben gekund
- jullie zouden hebben gekund
- zij zouden hebben gekund