Vervoeging van prevenir

Vertaling: voorkomen

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo prevengo
  • previenes
  • él/ella previene
  • nosotros prevenimos
  • vosotros prevenís
  • ellos/ellas previenen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik voorkom
  • jij voorkomt
  • hij/zij/het voorkomt
  • wij voorkomen
  • jullie voorkomen
  • zij voorkomen

Indefinido

  • yo previne
  • previniste
  • él/ella previno
  • nosotros previnimos
  • vosotros previnisteis
  • ellos/ellas previnieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik voorkwam
  • jij voorkwam
  • hij/zij/het voorkwam
  • wij voorkwamen
  • jullie voorkwamen
  • zij voorkwamen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he prevenido
  • has prevenido
  • él/ella ha prevenido
  • nosotros hemos prevenido
  • vosotros habéis prevenido
  • ellos/ellas han prevenido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorkomen
  • jij hebt voorkomen
  • hij/zij/het heeft voorkomen
  • wij hebben voorkomen
  • jullie hebben voorkomen
  • zij hebben voorkomen

Pluscuamperfecto

  • yo había prevenido
  • habías prevenido
  • él/ella había prevenido
  • nosotros habíamos prevenido
  • vosotros habíais prevenido
  • ellos/ellas habían prevenido

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorkomen
  • jij had voorkomen
  • hij/zij/het had voorkomen
  • wij hadden voorkomen
  • jullie hadden voorkomen
  • zij hadden voorkomen

Futuro I

  • yo prevendré
  • prevendrás
  • él/ella prevendrá
  • nosotros prevendremos
  • vosotros prevendréis
  • ellos/ellas prevendrán

Toekomende tijd I

  • ik zal voorkomen
  • jij zult voorkomen
  • hij/zij/het zal voorkomen
  • wij zullen voorkomen
  • jullie zullen voorkomen
  • zij zullen voorkomen

Futuro perfecto

  • yo habré prevenido
  • habrás prevenido
  • él/ella habrá prevenido
  • nosotros habremos prevenido
  • vosotros habréis prevenido
  • ellos/ellas habrán prevenido

Toekomende tijd II

  • ik zal voorkomen hebben
  • jij zult voorkomen hebben
  • hij/zij/het zal voorkomen hebben
  • wij zullen voorkomen hebben
  • jullie zullen voorkomen hebben
  • zij zullen voorkomen hebben

Condicional

  • yo prevendría
  • prevendrías
  • él/ella prevendría
  • nosotros prevendríamos
  • vosotros prevendríais
  • ellos/ellas prevendrían

Conditionalis I

  • ik zou voorkomen
  • jij zou voorkomen
  • hij/zij/het zou voorkomen
  • wij zouden voorkomen
  • jullie zouden voorkomen
  • zij zouden voorkomen

Condicional perfecto

  • yo habría prevenido
  • habrías prevenido
  • él/ella habría prevenido
  • nosotros habríamos prevenido
  • vosotros habríais prevenido
  • ellos/ellas habrían prevenido

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorkomen
  • jij zou hebben voorkomen
  • hij/zij/het zou hebben voorkomen
  • wij zouden hebben voorkomen
  • jullie zouden hebben voorkomen
  • zij zouden hebben voorkomen

Imperativo presente

  • prevén
  • vosotros prevenid

Imperatief

  • jij voorkom
  • jullie voorkomt