Vervoeging van puntear
Onbepaalde wijs (infinitief): puntear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo punteo
- tú punteas
- él/ella puntea
- nosotros punteamos
- vosotros punteáis
- ellos/ellas puntean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik raap op
- jij raapt op
- hij/zij/het raapt op
- wij rapen op
- jullie rapen op
- zij rapen op
Indefinido
- yo punteé
- tú punteaste
- él/ella punteó
- nosotros punteamos
- vosotros punteasteis
- ellos/ellas puntearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik raapte op
- jij raapte op
- hij/zij/het raapte op
- wij raapten op
- jullie raapten op
- zij raapten op
Pretérito perfecto compuesto
- yo he punteado
- tú has punteado
- él/ella ha punteado
- nosotros hemos punteado
- vosotros habéis punteado
- ellos/ellas han punteado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeraapt
- jij hebt opgeraapt
- hij/zij/het heeft opgeraapt
- wij hebben opgeraapt
- jullie hebben opgeraapt
- zij hebben opgeraapt
Pluscuamperfecto
- yo había punteado
- tú habías punteado
- él/ella había punteado
- nosotros habíamos punteado
- vosotros habíais punteado
- ellos/ellas habían punteado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeraapt
- jij had opgeraapt
- hij/zij/het had opgeraapt
- wij hadden opgeraapt
- jullie hadden opgeraapt
- zij hadden opgeraapt
Futuro I
- yo puntearé
- tú puntearás
- él/ella punteará
- nosotros puntearemos
- vosotros puntearéis
- ellos/ellas puntearán
Toekomende tijd I
- ik zal oprapen
- jij zult oprapen
- hij/zij/het zal oprapen
- wij zullen oprapen
- jullie zullen oprapen
- zij zullen oprapen
Futuro perfecto
- yo habré punteado
- tú habrás punteado
- él/ella habrá punteado
- nosotros habremos punteado
- vosotros habréis punteado
- ellos/ellas habrán punteado
Toekomende tijd II
- ik zal opgeraapt hebben
- jij zult opgeraapt hebben
- hij/zij/het zal opgeraapt hebben
- wij zullen opgeraapt hebben
- jullie zullen opgeraapt hebben
- zij zullen opgeraapt hebben
Condicional
- yo puntearía
- tú puntearías
- él/ella puntearía
- nosotros puntearíamos
- vosotros puntearíais
- ellos/ellas puntearían
Conditionalis I
- ik zou oprapen
- jij zou oprapen
- hij/zij/het zou oprapen
- wij zouden oprapen
- jullie zouden oprapen
- zij zouden oprapen
Condicional perfecto
- yo habría punteado
- tú habrías punteado
- él/ella habría punteado
- nosotros habríamos punteado
- vosotros habríais punteado
- ellos/ellas habrían punteado
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeraapt
- jij zou hebben opgeraapt
- hij/zij/het zou hebben opgeraapt
- wij zouden hebben opgeraapt
- jullie zouden hebben opgeraapt
- zij zouden hebben opgeraapt
Imperativo presente
- tú puntea
- vosotros puntead
Imperatief
- jij raap op
- jullie raapt op