Vervoeging van recomendar
Onbepaalde wijs (infinitief): recomendar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo recomiendo
- tú recomiendas
- él/ella recomienda
- nosotros recomendamos
- vosotros recomendáis
- ellos/ellas recomiendan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beveel aan
- jij beveelt aan
- hij/zij/het beveelt aan
- wij bevelen aan
- jullie bevelen aan
- zij bevelen aan
Indefinido
- yo recomendé
- tú recomendaste
- él/ella recomendó
- nosotros recomendamos
- vosotros recomendasteis
- ellos/ellas recomendaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik beval aan
- jij beval aan
- hij/zij/het beval aan
- wij bevalen aan
- jullie bevalen aan
- zij bevalen aan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he recomendado
- tú has recomendado
- él/ella ha recomendado
- nosotros hemos recomendado
- vosotros habéis recomendado
- ellos/ellas han recomendado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aanbevolen
- jij hebt aanbevolen
- hij/zij/het heeft aanbevolen
- wij hebben aanbevolen
- jullie hebben aanbevolen
- zij hebben aanbevolen
Pluscuamperfecto
- yo había recomendado
- tú habías recomendado
- él/ella había recomendado
- nosotros habíamos recomendado
- vosotros habíais recomendado
- ellos/ellas habían recomendado
Voltooid verleden tijd
- ik had aanbevolen
- jij had aanbevolen
- hij/zij/het had aanbevolen
- wij hadden aanbevolen
- jullie hadden aanbevolen
- zij hadden aanbevolen
Futuro I
- yo recomendaré
- tú recomendarás
- él/ella recomendará
- nosotros recomendaremos
- vosotros recomendaréis
- ellos/ellas recomendarán
Toekomende tijd I
- ik zal aanbevelen
- jij zult aanbevelen
- hij/zij/het zal aanbevelen
- wij zullen aanbevelen
- jullie zullen aanbevelen
- zij zullen aanbevelen
Futuro perfecto
- yo habré recomendado
- tú habrás recomendado
- él/ella habrá recomendado
- nosotros habremos recomendado
- vosotros habréis recomendado
- ellos/ellas habrán recomendado
Toekomende tijd II
- ik zal aanbevolen hebben
- jij zult aanbevolen hebben
- hij/zij/het zal aanbevolen hebben
- wij zullen aanbevolen hebben
- jullie zullen aanbevolen hebben
- zij zullen aanbevolen hebben
Condicional
- yo recomendaría
- tú recomendarías
- él/ella recomendaría
- nosotros recomendaríamos
- vosotros recomendaríais
- ellos/ellas recomendarían
Conditionalis I
- ik zou aanbevelen
- jij zou aanbevelen
- hij/zij/het zou aanbevelen
- wij zouden aanbevelen
- jullie zouden aanbevelen
- zij zouden aanbevelen
Condicional perfecto
- yo habría recomendado
- tú habrías recomendado
- él/ella habría recomendado
- nosotros habríamos recomendado
- vosotros habríais recomendado
- ellos/ellas habrían recomendado
Conditionalis II
- ik zou hebben aanbevolen
- jij zou hebben aanbevolen
- hij/zij/het zou hebben aanbevolen
- wij zouden hebben aanbevolen
- jullie zouden hebben aanbevolen
- zij zouden hebben aanbevolen
Imperativo presente
- tú recomienda
- vosotros recomendad
Imperatief
- jij beveel aan
- jullie beveelt aan