Vervoeging van refutar
Onbepaalde wijs (infinitief): refutar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo refuto
- tú refutas
- él/ella refuta
- nosotros refutamos
- vosotros refutáis
- ellos/ellas refutan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontzenuw
- jij ontzenuwt
- hij/zij/het ontzenuwt
- wij ontzenuwen
- jullie ontzenuwen
- zij ontzenuwen
Indefinido
- yo refuté
- tú refutaste
- él/ella refutó
- nosotros refutamos
- vosotros refutasteis
- ellos/ellas refutaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontzenuwde
- jij ontzenuwde
- hij/zij/het ontzenuwde
- wij ontzenuwden
- jullie ontzenuwden
- zij ontzenuwden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he refutado
- tú has refutado
- él/ella ha refutado
- nosotros hemos refutado
- vosotros habéis refutado
- ellos/ellas han refutado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontzenuwd
- jij hebt ontzenuwd
- hij/zij/het heeft ontzenuwd
- wij hebben ontzenuwd
- jullie hebben ontzenuwd
- zij hebben ontzenuwd
Pluscuamperfecto
- yo había refutado
- tú habías refutado
- él/ella había refutado
- nosotros habíamos refutado
- vosotros habíais refutado
- ellos/ellas habían refutado
Voltooid verleden tijd
- ik had ontzenuwd
- jij had ontzenuwd
- hij/zij/het had ontzenuwd
- wij hadden ontzenuwd
- jullie hadden ontzenuwd
- zij hadden ontzenuwd
Futuro I
- yo refutaré
- tú refutarás
- él/ella refutará
- nosotros refutaremos
- vosotros refutaréis
- ellos/ellas refutarán
Toekomende tijd I
- ik zal ontzenuwen
- jij zult ontzenuwen
- hij/zij/het zal ontzenuwen
- wij zullen ontzenuwen
- jullie zullen ontzenuwen
- zij zullen ontzenuwen
Futuro perfecto
- yo habré refutado
- tú habrás refutado
- él/ella habrá refutado
- nosotros habremos refutado
- vosotros habréis refutado
- ellos/ellas habrán refutado
Toekomende tijd II
- ik zal ontzenuwd hebben
- jij zult ontzenuwd hebben
- hij/zij/het zal ontzenuwd hebben
- wij zullen ontzenuwd hebben
- jullie zullen ontzenuwd hebben
- zij zullen ontzenuwd hebben
Condicional
- yo refutaría
- tú refutarías
- él/ella refutaría
- nosotros refutaríamos
- vosotros refutaríais
- ellos/ellas refutarían
Conditionalis I
- ik zou ontzenuwen
- jij zou ontzenuwen
- hij/zij/het zou ontzenuwen
- wij zouden ontzenuwen
- jullie zouden ontzenuwen
- zij zouden ontzenuwen
Condicional perfecto
- yo habría refutado
- tú habrías refutado
- él/ella habría refutado
- nosotros habríamos refutado
- vosotros habríais refutado
- ellos/ellas habrían refutado
Conditionalis II
- ik zou hebben ontzenuwd
- jij zou hebben ontzenuwd
- hij/zij/het zou hebben ontzenuwd
- wij zouden hebben ontzenuwd
- jullie zouden hebben ontzenuwd
- zij zouden hebben ontzenuwd
Imperativo presente
- tú refuta
- vosotros refutad
Imperatief
- jij ontzenuw
- jullie ontzenuwt