Vervoeging van regar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo riego
  • riegas
  • él/ella riega
  • nosotros regamos
  • vosotros regáis
  • ellos/ellas riegan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik besproei
  • jij besproeit
  • hij/zij/het besproeit
  • wij besproeien
  • jullie besproeien
  • zij besproeien

Indefinido

  • yo regué
  • regaste
  • él/ella regó
  • nosotros regamos
  • vosotros regasteis
  • ellos/ellas regaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik besproeide
  • jij besproeide
  • hij/zij/het besproeide
  • wij besproeiden
  • jullie besproeiden
  • zij besproeiden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he regado
  • has regado
  • él/ella ha regado
  • nosotros hemos regado
  • vosotros habéis regado
  • ellos/ellas han regado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb besproeid
  • jij hebt besproeid
  • hij/zij/het heeft besproeid
  • wij hebben besproeid
  • jullie hebben besproeid
  • zij hebben besproeid

Pluscuamperfecto

  • yo había regado
  • habías regado
  • él/ella había regado
  • nosotros habíamos regado
  • vosotros habíais regado
  • ellos/ellas habían regado

Voltooid verleden tijd

  • ik had besproeid
  • jij had besproeid
  • hij/zij/het had besproeid
  • wij hadden besproeid
  • jullie hadden besproeid
  • zij hadden besproeid

Futuro I

  • yo regaré
  • regarás
  • él/ella regará
  • nosotros regaremos
  • vosotros regaréis
  • ellos/ellas regarán

Toekomende tijd I

  • ik zal besproeien
  • jij zult besproeien
  • hij/zij/het zal besproeien
  • wij zullen besproeien
  • jullie zullen besproeien
  • zij zullen besproeien

Futuro perfecto

  • yo habré regado
  • habrás regado
  • él/ella habrá regado
  • nosotros habremos regado
  • vosotros habréis regado
  • ellos/ellas habrán regado

Toekomende tijd II

  • ik zal besproeid hebben
  • jij zult besproeid hebben
  • hij/zij/het zal besproeid hebben
  • wij zullen besproeid hebben
  • jullie zullen besproeid hebben
  • zij zullen besproeid hebben

Condicional

  • yo regaría
  • regarías
  • él/ella regaría
  • nosotros regaríamos
  • vosotros regaríais
  • ellos/ellas regarían

Conditionalis I

  • ik zou besproeien
  • jij zou besproeien
  • hij/zij/het zou besproeien
  • wij zouden besproeien
  • jullie zouden besproeien
  • zij zouden besproeien

Condicional perfecto

  • yo habría regado
  • habrías regado
  • él/ella habría regado
  • nosotros habríamos regado
  • vosotros habríais regado
  • ellos/ellas habrían regado

Conditionalis II

  • ik zou hebben besproeid
  • jij zou hebben besproeid
  • hij/zij/het zou hebben besproeid
  • wij zouden hebben besproeid
  • jullie zouden hebben besproeid
  • zij zouden hebben besproeid

Imperativo presente

  • riega
  • vosotros regad

Imperatief

  • jij besproei
  • jullie besproeit