Vervoeging van rehuir
Onbepaalde wijs (infinitief): rehuir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo rehuyo
- tú rehuyes
- él/ella rehuye
- nosotros rehuimos
- vosotros rehuís
- ellos/ellas rehuyen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mijd
- jij mijdt
- hij/zij/het mijdt
- wij mijden
- jullie mijden
- zij mijden
Indefinido
- yo rehuí
- tú rehuiste
- él/ella rehuyó
- nosotros rehuimos
- vosotros rehuisteis
- ellos/ellas rehuyeron
Onvoltooid verleden tijd
- ik meed
- jij meed
- hij/zij/het meed
- wij meden
- jullie meden
- zij meden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he rehuido
- tú has rehuido
- él/ella ha rehuido
- nosotros hemos rehuido
- vosotros habéis rehuido
- ellos/ellas han rehuido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemeden
- jij hebt gemeden
- hij/zij/het heeft gemeden
- wij hebben gemeden
- jullie hebben gemeden
- zij hebben gemeden
Pluscuamperfecto
- yo había rehuido
- tú habías rehuido
- él/ella había rehuido
- nosotros habíamos rehuido
- vosotros habíais rehuido
- ellos/ellas habían rehuido
Voltooid verleden tijd
- ik had gemeden
- jij had gemeden
- hij/zij/het had gemeden
- wij hadden gemeden
- jullie hadden gemeden
- zij hadden gemeden
Futuro I
- yo rehuiré
- tú rehuirás
- él/ella rehuirá
- nosotros rehuiremos
- vosotros rehuiréis
- ellos/ellas rehuirán
Toekomende tijd I
- ik zal mijden
- jij zult mijden
- hij/zij/het zal mijden
- wij zullen mijden
- jullie zullen mijden
- zij zullen mijden
Futuro perfecto
- yo habré rehuido
- tú habrás rehuido
- él/ella habrá rehuido
- nosotros habremos rehuido
- vosotros habréis rehuido
- ellos/ellas habrán rehuido
Toekomende tijd II
- ik zal gemeden hebben
- jij zult gemeden hebben
- hij/zij/het zal gemeden hebben
- wij zullen gemeden hebben
- jullie zullen gemeden hebben
- zij zullen gemeden hebben
Condicional
- yo rehuiría
- tú rehuirías
- él/ella rehuiría
- nosotros rehuiríamos
- vosotros rehuiríais
- ellos/ellas rehuirían
Conditionalis I
- ik zou mijden
- jij zou mijden
- hij/zij/het zou mijden
- wij zouden mijden
- jullie zouden mijden
- zij zouden mijden
Condicional perfecto
- yo habría rehuido
- tú habrías rehuido
- él/ella habría rehuido
- nosotros habríamos rehuido
- vosotros habríais rehuido
- ellos/ellas habrían rehuido
Conditionalis II
- ik zou hebben gemeden
- jij zou hebben gemeden
- hij/zij/het zou hebben gemeden
- wij zouden hebben gemeden
- jullie zouden hebben gemeden
- zij zouden hebben gemeden
Imperativo presente
- tú rehuye
- vosotros rehuid
Imperatief
- jij mijd
- jullie mijdt