Vervoeging van repujar
Onbepaalde wijs (infinitief): repujar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo repujo
- tú repujas
- él/ella repuja
- nosotros repujamos
- vosotros repujáis
- ellos/ellas repujan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ciseleer
- jij ciseleert
- hij/zij/het ciseleert
- wij ciseleren
- jullie ciseleren
- zij ciseleren
Indefinido
- yo repujé
- tú repujaste
- él/ella repujó
- nosotros repujamos
- vosotros repujasteis
- ellos/ellas repujaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik ciseleerde
- jij ciseleerde
- hij/zij/het ciseleerde
- wij ciseleerden
- jullie ciseleerden
- zij ciseleerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he repujado
- tú has repujado
- él/ella ha repujado
- nosotros hemos repujado
- vosotros habéis repujado
- ellos/ellas han repujado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geciseleerd
- jij hebt geciseleerd
- hij/zij/het heeft geciseleerd
- wij hebben geciseleerd
- jullie hebben geciseleerd
- zij hebben geciseleerd
Pluscuamperfecto
- yo había repujado
- tú habías repujado
- él/ella había repujado
- nosotros habíamos repujado
- vosotros habíais repujado
- ellos/ellas habían repujado
Voltooid verleden tijd
- ik had geciseleerd
- jij had geciseleerd
- hij/zij/het had geciseleerd
- wij hadden geciseleerd
- jullie hadden geciseleerd
- zij hadden geciseleerd
Futuro I
- yo repujaré
- tú repujarás
- él/ella repujará
- nosotros repujaremos
- vosotros repujaréis
- ellos/ellas repujarán
Toekomende tijd I
- ik zal ciseleren
- jij zult ciseleren
- hij/zij/het zal ciseleren
- wij zullen ciseleren
- jullie zullen ciseleren
- zij zullen ciseleren
Futuro perfecto
- yo habré repujado
- tú habrás repujado
- él/ella habrá repujado
- nosotros habremos repujado
- vosotros habréis repujado
- ellos/ellas habrán repujado
Toekomende tijd II
- ik zal geciseleerd hebben
- jij zult geciseleerd hebben
- hij/zij/het zal geciseleerd hebben
- wij zullen geciseleerd hebben
- jullie zullen geciseleerd hebben
- zij zullen geciseleerd hebben
Condicional
- yo repujaría
- tú repujarías
- él/ella repujaría
- nosotros repujaríamos
- vosotros repujaríais
- ellos/ellas repujarían
Conditionalis I
- ik zou ciseleren
- jij zou ciseleren
- hij/zij/het zou ciseleren
- wij zouden ciseleren
- jullie zouden ciseleren
- zij zouden ciseleren
Condicional perfecto
- yo habría repujado
- tú habrías repujado
- él/ella habría repujado
- nosotros habríamos repujado
- vosotros habríais repujado
- ellos/ellas habrían repujado
Conditionalis II
- ik zou hebben geciseleerd
- jij zou hebben geciseleerd
- hij/zij/het zou hebben geciseleerd
- wij zouden hebben geciseleerd
- jullie zouden hebben geciseleerd
- zij zouden hebben geciseleerd
Imperativo presente
- tú repuja
- vosotros repujad
Imperatief
- jij ciseleer
- jullie ciseleert