Vervoeging van resolver
Onbepaalde wijs (infinitief): resolver
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo resuelvo
- tú resuelves
- él/ella resuelve
- nosotros resolvemos
- vosotros resolvéis
- ellos/ellas resuelven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik los op
- jij lost op
- hij/zij/het lost op
- wij lossen op
- jullie lossen op
- zij lossen op
Indefinido
- yo resolví
- tú resolviste
- él/ella resolvió
- nosotros resolvimos
- vosotros resolvisteis
- ellos/ellas resolvieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik loste op
- jij loste op
- hij/zij/het loste op
- wij losten op
- jullie losten op
- zij losten op
Pretérito perfecto compuesto
- yo he resuelto
- tú has resuelto
- él/ella ha resuelto
- nosotros hemos resuelto
- vosotros habéis resuelto
- ellos/ellas han resuelto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgelost
- jij hebt opgelost
- hij/zij/het heeft opgelost
- wij hebben opgelost
- jullie hebben opgelost
- zij hebben opgelost
Pluscuamperfecto
- yo había resuelto
- tú habías resuelto
- él/ella había resuelto
- nosotros habíamos resuelto
- vosotros habíais resuelto
- ellos/ellas habían resuelto
Voltooid verleden tijd
- ik had opgelost
- jij had opgelost
- hij/zij/het had opgelost
- wij hadden opgelost
- jullie hadden opgelost
- zij hadden opgelost
Futuro I
- yo resolveré
- tú resolverás
- él/ella resolverá
- nosotros resolveremos
- vosotros resolveréis
- ellos/ellas resolverán
Toekomende tijd I
- ik zal oplossen
- jij zult oplossen
- hij/zij/het zal oplossen
- wij zullen oplossen
- jullie zullen oplossen
- zij zullen oplossen
Futuro perfecto
- yo habré resuelto
- tú habrás resuelto
- él/ella habrá resuelto
- nosotros habremos resuelto
- vosotros habréis resuelto
- ellos/ellas habrán resuelto
Toekomende tijd II
- ik zal opgelost hebben
- jij zult opgelost hebben
- hij/zij/het zal opgelost hebben
- wij zullen opgelost hebben
- jullie zullen opgelost hebben
- zij zullen opgelost hebben
Condicional
- yo resolvería
- tú resolverías
- él/ella resolvería
- nosotros resolveríamos
- vosotros resolveríais
- ellos/ellas resolverían
Conditionalis I
- ik zou oplossen
- jij zou oplossen
- hij/zij/het zou oplossen
- wij zouden oplossen
- jullie zouden oplossen
- zij zouden oplossen
Condicional perfecto
- yo habría resuelto
- tú habrías resuelto
- él/ella habría resuelto
- nosotros habríamos resuelto
- vosotros habríais resuelto
- ellos/ellas habrían resuelto
Conditionalis II
- ik zou hebben opgelost
- jij zou hebben opgelost
- hij/zij/het zou hebben opgelost
- wij zouden hebben opgelost
- jullie zouden hebben opgelost
- zij zouden hebben opgelost
Imperativo presente
- tú resuelve
- vosotros resolved
Imperatief
- jij los op
- jullie lost op