Vervoeging van saborear
Onbepaalde wijs (infinitief): saborear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo saboreo
- tú saboreas
- él/ella saborea
- nosotros saboreamos
- vosotros saboreáis
- ellos/ellas saborean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik proef
- jij proeft
- hij/zij/het proeft
- wij proeven
- jullie proeven
- zij proeven
Indefinido
- yo saboreé
- tú saboreaste
- él/ella saboreó
- nosotros saboreamos
- vosotros saboreasteis
- ellos/ellas saborearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik proefde
- jij proefde
- hij/zij/het proefde
- wij proefden
- jullie proefden
- zij proefden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he saboreado
- tú has saboreado
- él/ella ha saboreado
- nosotros hemos saboreado
- vosotros habéis saboreado
- ellos/ellas han saboreado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geproefd
- jij hebt geproefd
- hij/zij/het heeft geproefd
- wij hebben geproefd
- jullie hebben geproefd
- zij hebben geproefd
Pluscuamperfecto
- yo había saboreado
- tú habías saboreado
- él/ella había saboreado
- nosotros habíamos saboreado
- vosotros habíais saboreado
- ellos/ellas habían saboreado
Voltooid verleden tijd
- ik had geproefd
- jij had geproefd
- hij/zij/het had geproefd
- wij hadden geproefd
- jullie hadden geproefd
- zij hadden geproefd
Futuro I
- yo saborearé
- tú saborearás
- él/ella saboreará
- nosotros saborearemos
- vosotros saborearéis
- ellos/ellas saborearán
Toekomende tijd I
- ik zal proeven
- jij zult proeven
- hij/zij/het zal proeven
- wij zullen proeven
- jullie zullen proeven
- zij zullen proeven
Futuro perfecto
- yo habré saboreado
- tú habrás saboreado
- él/ella habrá saboreado
- nosotros habremos saboreado
- vosotros habréis saboreado
- ellos/ellas habrán saboreado
Toekomende tijd II
- ik zal geproefd hebben
- jij zult geproefd hebben
- hij/zij/het zal geproefd hebben
- wij zullen geproefd hebben
- jullie zullen geproefd hebben
- zij zullen geproefd hebben
Condicional
- yo saborearía
- tú saborearías
- él/ella saborearía
- nosotros saborearíamos
- vosotros saborearíais
- ellos/ellas saborearían
Conditionalis I
- ik zou proeven
- jij zou proeven
- hij/zij/het zou proeven
- wij zouden proeven
- jullie zouden proeven
- zij zouden proeven
Condicional perfecto
- yo habría saboreado
- tú habrías saboreado
- él/ella habría saboreado
- nosotros habríamos saboreado
- vosotros habríais saboreado
- ellos/ellas habrían saboreado
Conditionalis II
- ik zou hebben geproefd
- jij zou hebben geproefd
- hij/zij/het zou hebben geproefd
- wij zouden hebben geproefd
- jullie zouden hebben geproefd
- zij zouden hebben geproefd
Imperativo presente
- tú saborea
- vosotros saboread
Imperatief
- jij proef
- jullie proeft