Vervoeging van saturar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo saturo
  • saturas
  • él/ella satura
  • nosotros saturamos
  • vosotros saturáis
  • ellos/ellas saturan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doortrek
  • jij doortrekt
  • hij/zij/het doortrekt
  • wij doortrekken
  • jullie doortrekken
  • zij doortrekken

Indefinido

  • yo saturé
  • saturaste
  • él/ella saturó
  • nosotros saturamos
  • vosotros saturasteis
  • ellos/ellas saturaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doortrok
  • jij doortrok
  • hij/zij/het doortrok
  • wij doortrokken
  • jullie doortrokken
  • zij doortrokken

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he saturado
  • has saturado
  • él/ella ha saturado
  • nosotros hemos saturado
  • vosotros habéis saturado
  • ellos/ellas han saturado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doortrokken
  • jij hebt doortrokken
  • hij/zij/het heeft doortrokken
  • wij hebben doortrokken
  • jullie hebben doortrokken
  • zij hebben doortrokken

Pluscuamperfecto

  • yo había saturado
  • habías saturado
  • él/ella había saturado
  • nosotros habíamos saturado
  • vosotros habíais saturado
  • ellos/ellas habían saturado

Voltooid verleden tijd

  • ik had doortrokken
  • jij had doortrokken
  • hij/zij/het had doortrokken
  • wij hadden doortrokken
  • jullie hadden doortrokken
  • zij hadden doortrokken

Futuro I

  • yo saturaré
  • saturarás
  • él/ella saturará
  • nosotros saturaremos
  • vosotros saturaréis
  • ellos/ellas saturarán

Toekomende tijd I

  • ik zal doortrekken
  • jij zult doortrekken
  • hij/zij/het zal doortrekken
  • wij zullen doortrekken
  • jullie zullen doortrekken
  • zij zullen doortrekken

Futuro perfecto

  • yo habré saturado
  • habrás saturado
  • él/ella habrá saturado
  • nosotros habremos saturado
  • vosotros habréis saturado
  • ellos/ellas habrán saturado

Toekomende tijd II

  • ik zal doortrokken hebben
  • jij zult doortrokken hebben
  • hij/zij/het zal doortrokken hebben
  • wij zullen doortrokken hebben
  • jullie zullen doortrokken hebben
  • zij zullen doortrokken hebben

Condicional

  • yo saturaría
  • saturarías
  • él/ella saturaría
  • nosotros saturaríamos
  • vosotros saturaríais
  • ellos/ellas saturarían

Conditionalis I

  • ik zou doortrekken
  • jij zou doortrekken
  • hij/zij/het zou doortrekken
  • wij zouden doortrekken
  • jullie zouden doortrekken
  • zij zouden doortrekken

Condicional perfecto

  • yo habría saturado
  • habrías saturado
  • él/ella habría saturado
  • nosotros habríamos saturado
  • vosotros habríais saturado
  • ellos/ellas habrían saturado

Conditionalis II

  • ik zou hebben doortrokken
  • jij zou hebben doortrokken
  • hij/zij/het zou hebben doortrokken
  • wij zouden hebben doortrokken
  • jullie zouden hebben doortrokken
  • zij zouden hebben doortrokken

Imperativo presente

  • satura
  • vosotros saturad

Imperatief

  • jij doortrek
  • jullie doortrekt