Vervoeging van silbar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo silbo
  • silbas
  • él/ella silba
  • nosotros silbamos
  • vosotros silbáis
  • ellos/ellas silban

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fluit
  • jij fluit
  • hij/zij/het fluit
  • wij fluiten
  • jullie fluiten
  • zij fluiten

Indefinido

  • yo silbé
  • silbaste
  • él/ella silbó
  • nosotros silbamos
  • vosotros silbasteis
  • ellos/ellas silbaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik floot
  • jij floot
  • hij/zij/het floot
  • wij floten
  • jullie floten
  • zij floten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he silbado
  • has silbado
  • él/ella ha silbado
  • nosotros hemos silbado
  • vosotros habéis silbado
  • ellos/ellas han silbado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefloten
  • jij hebt gefloten
  • hij/zij/het heeft gefloten
  • wij hebben gefloten
  • jullie hebben gefloten
  • zij hebben gefloten

Pluscuamperfecto

  • yo había silbado
  • habías silbado
  • él/ella había silbado
  • nosotros habíamos silbado
  • vosotros habíais silbado
  • ellos/ellas habían silbado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefloten
  • jij had gefloten
  • hij/zij/het had gefloten
  • wij hadden gefloten
  • jullie hadden gefloten
  • zij hadden gefloten

Futuro I

  • yo silbaré
  • silbarás
  • él/ella silbará
  • nosotros silbaremos
  • vosotros silbaréis
  • ellos/ellas silbarán

Toekomende tijd I

  • ik zal fluiten
  • jij zult fluiten
  • hij/zij/het zal fluiten
  • wij zullen fluiten
  • jullie zullen fluiten
  • zij zullen fluiten

Futuro perfecto

  • yo habré silbado
  • habrás silbado
  • él/ella habrá silbado
  • nosotros habremos silbado
  • vosotros habréis silbado
  • ellos/ellas habrán silbado

Toekomende tijd II

  • ik zal gefloten hebben
  • jij zult gefloten hebben
  • hij/zij/het zal gefloten hebben
  • wij zullen gefloten hebben
  • jullie zullen gefloten hebben
  • zij zullen gefloten hebben

Condicional

  • yo silbaría
  • silbarías
  • él/ella silbaría
  • nosotros silbaríamos
  • vosotros silbaríais
  • ellos/ellas silbarían

Conditionalis I

  • ik zou fluiten
  • jij zou fluiten
  • hij/zij/het zou fluiten
  • wij zouden fluiten
  • jullie zouden fluiten
  • zij zouden fluiten

Condicional perfecto

  • yo habría silbado
  • habrías silbado
  • él/ella habría silbado
  • nosotros habríamos silbado
  • vosotros habríais silbado
  • ellos/ellas habrían silbado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefloten
  • jij zou hebben gefloten
  • hij/zij/het zou hebben gefloten
  • wij zouden hebben gefloten
  • jullie zouden hebben gefloten
  • zij zouden hebben gefloten

Imperativo presente

  • silba
  • vosotros silbad

Imperatief

  • jij fluit
  • jullie fluit