Vervoeging van sobresalir
Onbepaalde wijs (infinitief): sobresalir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo sobresalgo
- tú sobresales
- él/ella sobresale
- nosotros sobresalimos
- vosotros sobresalís
- ellos/ellas sobresalen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spring uit
- jij springt uit
- hij/zij/het springt uit
- wij springen uit
- jullie springen uit
- zij springen uit
Indefinido
- yo sobresalí
- tú sobresaliste
- él/ella sobresalió
- nosotros sobresalimos
- vosotros sobresalisteis
- ellos/ellas sobresalieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik sprong uit
- jij sprong uit
- hij/zij/het sprong uit
- wij sprongen uit
- jullie sprongen uit
- zij sprongen uit
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sobresalido
- tú has sobresalido
- él/ella ha sobresalido
- nosotros hemos sobresalido
- vosotros habéis sobresalido
- ellos/ellas han sobresalido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgesprongen
- jij hebt uitgesprongen
- hij/zij/het heeft uitgesprongen
- wij hebben uitgesprongen
- jullie hebben uitgesprongen
- zij hebben uitgesprongen
Pluscuamperfecto
- yo había sobresalido
- tú habías sobresalido
- él/ella había sobresalido
- nosotros habíamos sobresalido
- vosotros habíais sobresalido
- ellos/ellas habían sobresalido
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgesprongen
- jij had uitgesprongen
- hij/zij/het had uitgesprongen
- wij hadden uitgesprongen
- jullie hadden uitgesprongen
- zij hadden uitgesprongen
Futuro I
- yo sobresaldré
- tú sobresaldrás
- él/ella sobresaldrá
- nosotros sobresaldremos
- vosotros sobresaldréis
- ellos/ellas sobresaldrán
Toekomende tijd I
- ik zal uitspringen
- jij zult uitspringen
- hij/zij/het zal uitspringen
- wij zullen uitspringen
- jullie zullen uitspringen
- zij zullen uitspringen
Futuro perfecto
- yo habré sobresalido
- tú habrás sobresalido
- él/ella habrá sobresalido
- nosotros habremos sobresalido
- vosotros habréis sobresalido
- ellos/ellas habrán sobresalido
Toekomende tijd II
- ik zal uitgesprongen hebben
- jij zult uitgesprongen hebben
- hij/zij/het zal uitgesprongen hebben
- wij zullen uitgesprongen hebben
- jullie zullen uitgesprongen hebben
- zij zullen uitgesprongen hebben
Condicional
- yo sobresaldría
- tú sobresaldrías
- él/ella sobresaldría
- nosotros sobresaldríamos
- vosotros sobresaldríais
- ellos/ellas sobresaldrían
Conditionalis I
- ik zou uitspringen
- jij zou uitspringen
- hij/zij/het zou uitspringen
- wij zouden uitspringen
- jullie zouden uitspringen
- zij zouden uitspringen
Condicional perfecto
- yo habría sobresalido
- tú habrías sobresalido
- él/ella habría sobresalido
- nosotros habríamos sobresalido
- vosotros habríais sobresalido
- ellos/ellas habrían sobresalido
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgesprongen
- jij zou hebben uitgesprongen
- hij/zij/het zou hebben uitgesprongen
- wij zouden hebben uitgesprongen
- jullie zouden hebben uitgesprongen
- zij zouden hebben uitgesprongen
Imperativo presente
- tú sobresal
- vosotros sobresalid
Imperatief
- jij spring uit
- jullie springt uit