Vervoeging van tabalear
Onbepaalde wijs (infinitief): tabalear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo tabaleo
- tú tabaleas
- él/ella tabalea
- nosotros tabaleamos
- vosotros tabaleáis
- ellos/ellas tabalean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stamp
- jij stampt
- hij/zij/het stampt
- wij stampen
- jullie stampen
- zij stampen
Indefinido
- yo tabaleé
- tú tabaleaste
- él/ella tabaleó
- nosotros tabaleamos
- vosotros tabaleasteis
- ellos/ellas tabalearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik stampte
- jij stampte
- hij/zij/het stampte
- wij stampten
- jullie stampten
- zij stampten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tabaleado
- tú has tabaleado
- él/ella ha tabaleado
- nosotros hemos tabaleado
- vosotros habéis tabaleado
- ellos/ellas han tabaleado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestampt
- jij hebt gestampt
- hij/zij/het heeft gestampt
- wij hebben gestampt
- jullie hebben gestampt
- zij hebben gestampt
Pluscuamperfecto
- yo había tabaleado
- tú habías tabaleado
- él/ella había tabaleado
- nosotros habíamos tabaleado
- vosotros habíais tabaleado
- ellos/ellas habían tabaleado
Voltooid verleden tijd
- ik had gestampt
- jij had gestampt
- hij/zij/het had gestampt
- wij hadden gestampt
- jullie hadden gestampt
- zij hadden gestampt
Futuro I
- yo tabalearé
- tú tabalearás
- él/ella tabaleará
- nosotros tabalearemos
- vosotros tabalearéis
- ellos/ellas tabalearán
Toekomende tijd I
- ik zal stampen
- jij zult stampen
- hij/zij/het zal stampen
- wij zullen stampen
- jullie zullen stampen
- zij zullen stampen
Futuro perfecto
- yo habré tabaleado
- tú habrás tabaleado
- él/ella habrá tabaleado
- nosotros habremos tabaleado
- vosotros habréis tabaleado
- ellos/ellas habrán tabaleado
Toekomende tijd II
- ik zal gestampt hebben
- jij zult gestampt hebben
- hij/zij/het zal gestampt hebben
- wij zullen gestampt hebben
- jullie zullen gestampt hebben
- zij zullen gestampt hebben
Condicional
- yo tabalearía
- tú tabalearías
- él/ella tabalearía
- nosotros tabalearíamos
- vosotros tabalearíais
- ellos/ellas tabalearían
Conditionalis I
- ik zou stampen
- jij zou stampen
- hij/zij/het zou stampen
- wij zouden stampen
- jullie zouden stampen
- zij zouden stampen
Condicional perfecto
- yo habría tabaleado
- tú habrías tabaleado
- él/ella habría tabaleado
- nosotros habríamos tabaleado
- vosotros habríais tabaleado
- ellos/ellas habrían tabaleado
Conditionalis II
- ik zou hebben gestampt
- jij zou hebben gestampt
- hij/zij/het zou hebben gestampt
- wij zouden hebben gestampt
- jullie zouden hebben gestampt
- zij zouden hebben gestampt
Imperativo presente
- tú tabalea
- vosotros tabalead
Imperatief
- jij stamp
- jullie stampt