Vervoeging van teñir
Onbepaalde wijs (infinitief): teñir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo tiño
- tú tiñes
- él/ella tiñe
- nosotros teñimos
- vosotros teñís
- ellos/ellas tiñen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verf
- jij verft
- hij/zij/het verft
- wij verven
- jullie verven
- zij verven
Indefinido
- yo teñí
- tú teñiste
- él/ella tiñó
- nosotros teñimos
- vosotros teñisteis
- ellos/ellas tiñeron
Onvoltooid verleden tijd
- ik verfde
- jij verfde
- hij/zij/het verfde
- wij verfden
- jullie verfden
- zij verfden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he teñido
- tú has teñido
- él/ella ha teñido
- nosotros hemos teñido
- vosotros habéis teñido
- ellos/ellas han teñido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geverfd
- jij hebt geverfd
- hij/zij/het heeft geverfd
- wij hebben geverfd
- jullie hebben geverfd
- zij hebben geverfd
Pluscuamperfecto
- yo había teñido
- tú habías teñido
- él/ella había teñido
- nosotros habíamos teñido
- vosotros habíais teñido
- ellos/ellas habían teñido
Voltooid verleden tijd
- ik had geverfd
- jij had geverfd
- hij/zij/het had geverfd
- wij hadden geverfd
- jullie hadden geverfd
- zij hadden geverfd
Futuro I
- yo teñiré
- tú teñirás
- él/ella teñirá
- nosotros teñiremos
- vosotros teñiréis
- ellos/ellas teñirán
Toekomende tijd I
- ik zal verven
- jij zult verven
- hij/zij/het zal verven
- wij zullen verven
- jullie zullen verven
- zij zullen verven
Futuro perfecto
- yo habré teñido
- tú habrás teñido
- él/ella habrá teñido
- nosotros habremos teñido
- vosotros habréis teñido
- ellos/ellas habrán teñido
Toekomende tijd II
- ik zal geverfd hebben
- jij zult geverfd hebben
- hij/zij/het zal geverfd hebben
- wij zullen geverfd hebben
- jullie zullen geverfd hebben
- zij zullen geverfd hebben
Condicional
- yo teñiría
- tú teñirías
- él/ella teñiría
- nosotros teñiríamos
- vosotros teñiríais
- ellos/ellas teñirían
Conditionalis I
- ik zou verven
- jij zou verven
- hij/zij/het zou verven
- wij zouden verven
- jullie zouden verven
- zij zouden verven
Condicional perfecto
- yo habría teñido
- tú habrías teñido
- él/ella habría teñido
- nosotros habríamos teñido
- vosotros habríais teñido
- ellos/ellas habrían teñido
Conditionalis II
- ik zou hebben geverfd
- jij zou hebben geverfd
- hij/zij/het zou hebben geverfd
- wij zouden hebben geverfd
- jullie zouden hebben geverfd
- zij zouden hebben geverfd
Imperativo presente
- tú tiñe
- vosotros teñid
Imperatief
- jij verf
- jullie verft