Vervoeging van trazar
Onbepaalde wijs (infinitief): trazar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo trazo
- tú trazas
- él/ella traza
- nosotros trazamos
- vosotros trazáis
- ellos/ellas trazan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schrijf voor
- jij schrijft voor
- hij/zij/het schrijft voor
- wij schrijven voor
- jullie schrijven voor
- zij schrijven voor
Indefinido
- yo tracé
- tú trazaste
- él/ella trazó
- nosotros trazamos
- vosotros trazasteis
- ellos/ellas trazaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik schreef voor
- jij schreef voor
- hij/zij/het schreef voor
- wij schreven voor
- jullie schreven voor
- zij schreven voor
Pretérito perfecto compuesto
- yo he trazado
- tú has trazado
- él/ella ha trazado
- nosotros hemos trazado
- vosotros habéis trazado
- ellos/ellas han trazado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgeschreven
- jij hebt voorgeschreven
- hij/zij/het heeft voorgeschreven
- wij hebben voorgeschreven
- jullie hebben voorgeschreven
- zij hebben voorgeschreven
Pluscuamperfecto
- yo había trazado
- tú habías trazado
- él/ella había trazado
- nosotros habíamos trazado
- vosotros habíais trazado
- ellos/ellas habían trazado
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgeschreven
- jij had voorgeschreven
- hij/zij/het had voorgeschreven
- wij hadden voorgeschreven
- jullie hadden voorgeschreven
- zij hadden voorgeschreven
Futuro I
- yo trazaré
- tú trazarás
- él/ella trazará
- nosotros trazaremos
- vosotros trazaréis
- ellos/ellas trazarán
Toekomende tijd I
- ik zal voorschrijven
- jij zult voorschrijven
- hij/zij/het zal voorschrijven
- wij zullen voorschrijven
- jullie zullen voorschrijven
- zij zullen voorschrijven
Futuro perfecto
- yo habré trazado
- tú habrás trazado
- él/ella habrá trazado
- nosotros habremos trazado
- vosotros habréis trazado
- ellos/ellas habrán trazado
Toekomende tijd II
- ik zal voorgeschreven hebben
- jij zult voorgeschreven hebben
- hij/zij/het zal voorgeschreven hebben
- wij zullen voorgeschreven hebben
- jullie zullen voorgeschreven hebben
- zij zullen voorgeschreven hebben
Condicional
- yo trazaría
- tú trazarías
- él/ella trazaría
- nosotros trazaríamos
- vosotros trazaríais
- ellos/ellas trazarían
Conditionalis I
- ik zou voorschrijven
- jij zou voorschrijven
- hij/zij/het zou voorschrijven
- wij zouden voorschrijven
- jullie zouden voorschrijven
- zij zouden voorschrijven
Condicional perfecto
- yo habría trazado
- tú habrías trazado
- él/ella habría trazado
- nosotros habríamos trazado
- vosotros habríais trazado
- ellos/ellas habrían trazado
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgeschreven
- jij zou hebben voorgeschreven
- hij/zij/het zou hebben voorgeschreven
- wij zouden hebben voorgeschreven
- jullie zouden hebben voorgeschreven
- zij zouden hebben voorgeschreven
Imperativo presente
- tú traza
- vosotros trazad
Imperatief
- jij schrijf voor
- jullie schrijft voor