Vervoeging van éditer
Onbepaalde wijs (infinitief): éditer
Frans
Nederlands
Présent
- je édite
- tu édites
- il/elle édite
- nous éditons
- vous éditez
- ils/elles éditent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emitteer
- jij emitteert
- hij/zij/het emitteert
- wij emitteren
- jullie emitteren
- zij emitteren
Indicatif imparfait
- je éditais
- tu éditais
- il/elle éditait
- nous éditions
- vous éditiez
- ils/elles éditaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik emitteerde
- jij emitteerde
- hij/zij/het emitteerde
- wij emitteerden
- jullie emitteerden
- zij emitteerden
Indicatif passé composé
- j'ai édité
- tu as édité
- il/elle a édité
- nous avons édité
- vous avez édité
- ils/elles ont édité
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmitteerd
- jij hebt geëmitteerd
- hij/zij/het heeft geëmitteerd
- wij hebben geëmitteerd
- jullie hebben geëmitteerd
- zij hebben geëmitteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais édité
- tu avais édité
- il/elle avait édité
- nous avions édité
- vous aviez édité
- ils/elles avaient édité
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmitteerd
- jij had geëmitteerd
- hij/zij/het had geëmitteerd
- wij hadden geëmitteerd
- jullie hadden geëmitteerd
- zij hadden geëmitteerd
Indicatif futur
- je éditerai
- tu éditeras
- il/elle éditera
- nous éditerons
- vous éditerez
- ils/elles éditeront
Toekomende tijd I
- ik zal emitteren
- jij zult emitteren
- hij/zij/het zal emitteren
- wij zullen emitteren
- jullie zullen emitteren
- zij zullen emitteren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai édité
- tu auras édité
- il/elle aura édité
- nous aurons édité
- vous aurez édité
- ils/elles auront édité
Toekomende tijd II
- ik zal geëmitteerd hebben
- jij zult geëmitteerd hebben
- hij/zij/het zal geëmitteerd hebben
- wij zullen geëmitteerd hebben
- jullie zullen geëmitteerd hebben
- zij zullen geëmitteerd hebben
Conditionnel présent
- je éditerais
- tu éditerais
- il/elle éditerait
- nous éditerions
- vous éditeriez
- ils/elles éditeraient
Conditionalis I
- ik zou emitteren
- jij zou emitteren
- hij/zij/het zou emitteren
- wij zouden emitteren
- jullie zouden emitteren
- zij zouden emitteren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais édité
- tu aurais édité
- il/elle aurait édité
- nous aurions édité
- vous auriez édité
- ils/elles auraient édité
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmitteerd
- jij zou hebben geëmitteerd
- hij/zij/het zou hebben geëmitteerd
- wij zouden hebben geëmitteerd
- jullie zouden hebben geëmitteerd
- zij zouden hebben geëmitteerd
Impératif
- tu édite
- vous éditez
Imperatief
- jij emitteer
- jullie emitteert