Vervoeging van accueillir
Onbepaalde wijs (infinitief): accueillir
Frans
Nederlands
Présent
- j'accueille
- tu accueilles
- il/elle accueille
- nous accueillons
- vous accueillez
- ils/elles accueillent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontvang
- jij ontvangt
- hij/zij/het ontvangt
- wij ontvangen
- jullie ontvangen
- zij ontvangen
Indicatif imparfait
- j'accueillais
- tu accueillais
- il/elle accueillait
- nous accueillions
- vous accueilliez
- ils/elles accueillaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontving
- jij ontving
- hij/zij/het ontving
- wij ontvingen
- jullie ontvingen
- zij ontvingen
Indicatif passé composé
- j'ai accueilli
- tu as accueilli
- il/elle a accueilli
- nous avons accueilli
- vous avez accueilli
- ils/elles ont accueilli
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontvangen
- jij hebt ontvangen
- hij/zij/het heeft ontvangen
- wij hebben ontvangen
- jullie hebben ontvangen
- zij hebben ontvangen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais accueilli
- tu avais accueilli
- il/elle avait accueilli
- nous avions accueilli
- vous aviez accueilli
- ils/elles avaient accueilli
Voltooid verleden tijd
- ik had ontvangen
- jij had ontvangen
- hij/zij/het had ontvangen
- wij hadden ontvangen
- jullie hadden ontvangen
- zij hadden ontvangen
Indicatif futur
- j'accueillerai
- tu accueilleras
- il/elle accueillera
- nous accueillerons
- vous accueillerez
- ils/elles accueilleront
Toekomende tijd I
- ik zal ontvangen
- jij zult ontvangen
- hij/zij/het zal ontvangen
- wij zullen ontvangen
- jullie zullen ontvangen
- zij zullen ontvangen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai accueilli
- tu auras accueilli
- il/elle aura accueilli
- nous aurons accueilli
- vous aurez accueilli
- ils/elles auront accueilli
Toekomende tijd II
- ik zal ontvangen hebben
- jij zult ontvangen hebben
- hij/zij/het zal ontvangen hebben
- wij zullen ontvangen hebben
- jullie zullen ontvangen hebben
- zij zullen ontvangen hebben
Conditionnel présent
- j'accueillerais
- tu accueillerais
- il/elle accueillerait
- nous accueillerions
- vous accueilleriez
- ils/elles accueilleraient
Conditionalis I
- ik zou ontvangen
- jij zou ontvangen
- hij/zij/het zou ontvangen
- wij zouden ontvangen
- jullie zouden ontvangen
- zij zouden ontvangen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais accueilli
- tu aurais accueilli
- il/elle aurait accueilli
- nous aurions accueilli
- vous auriez accueilli
- ils/elles auraient accueilli
Conditionalis II
- ik zou hebben ontvangen
- jij zou hebben ontvangen
- hij/zij/het zou hebben ontvangen
- wij zouden hebben ontvangen
- jullie zouden hebben ontvangen
- zij zouden hebben ontvangen
Impératif
- tu accueille
- vous accueillez
Imperatief
- jij ontvang
- jullie ontvangt