Vervoeging van aléser
Onbepaalde wijs (infinitief): aléser
Frans
Nederlands
Présent
- j'alèse
- tu alèses
- il/elle alèse
- nous alésons
- vous alésez
- ils/elles alèsent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poleer
- jij poleert
- hij/zij/het poleert
- wij poleren
- jullie poleren
- zij poleren
Indicatif imparfait
- j'alésais
- tu alésais
- il/elle alésait
- nous alésions
- vous alésiez
- ils/elles alésaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik poleerde
- jij poleerde
- hij/zij/het poleerde
- wij poleerden
- jullie poleerden
- zij poleerden
Indicatif passé composé
- j'ai alésé
- tu as alésé
- il/elle a alésé
- nous avons alésé
- vous avez alésé
- ils/elles ont alésé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepoleerd
- jij hebt gepoleerd
- hij/zij/het heeft gepoleerd
- wij hebben gepoleerd
- jullie hebben gepoleerd
- zij hebben gepoleerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais alésé
- tu avais alésé
- il/elle avait alésé
- nous avions alésé
- vous aviez alésé
- ils/elles avaient alésé
Voltooid verleden tijd
- ik had gepoleerd
- jij had gepoleerd
- hij/zij/het had gepoleerd
- wij hadden gepoleerd
- jullie hadden gepoleerd
- zij hadden gepoleerd
Indicatif futur
- j'aléserai
- tu aléseras
- il/elle alésera
- nous aléserons
- vous aléserez
- ils/elles aléseront
Toekomende tijd I
- ik zal poleren
- jij zult poleren
- hij/zij/het zal poleren
- wij zullen poleren
- jullie zullen poleren
- zij zullen poleren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai alésé
- tu auras alésé
- il/elle aura alésé
- nous aurons alésé
- vous aurez alésé
- ils/elles auront alésé
Toekomende tijd II
- ik zal gepoleerd hebben
- jij zult gepoleerd hebben
- hij/zij/het zal gepoleerd hebben
- wij zullen gepoleerd hebben
- jullie zullen gepoleerd hebben
- zij zullen gepoleerd hebben
Conditionnel présent
- j'aléserais
- tu aléserais
- il/elle aléserait
- nous aléserions
- vous aléseriez
- ils/elles aléseraient
Conditionalis I
- ik zou poleren
- jij zou poleren
- hij/zij/het zou poleren
- wij zouden poleren
- jullie zouden poleren
- zij zouden poleren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais alésé
- tu aurais alésé
- il/elle aurait alésé
- nous aurions alésé
- vous auriez alésé
- ils/elles auraient alésé
Conditionalis II
- ik zou hebben gepoleerd
- jij zou hebben gepoleerd
- hij/zij/het zou hebben gepoleerd
- wij zouden hebben gepoleerd
- jullie zouden hebben gepoleerd
- zij zouden hebben gepoleerd
Impératif
- tu alèse
- vous alésez
Imperatief
- jij poleer
- jullie poleert