Vervoeging van assister
Onbepaalde wijs (infinitief): assister
Frans
Nederlands
Présent
- j'assiste
- tu assistes
- il/elle assiste
- nous assistons
- vous assistez
- ils/elles assistent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta bij
- jij staat bij
- hij/zij/het staat bij
- wij staan bij
- jullie staan bij
- zij staan bij
Indicatif imparfait
- j'assistais
- tu assistais
- il/elle assistait
- nous assistions
- vous assistiez
- ils/elles assistaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik stond bij
- jij stond bij
- hij/zij/het stond bij
- wij stonden bij
- jullie stonden bij
- zij stonden bij
Indicatif passé composé
- j'ai assisté
- tu as assisté
- il/elle a assisté
- nous avons assisté
- vous avez assisté
- ils/elles ont assisté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgestaan
- jij hebt bijgestaan
- hij/zij/het heeft bijgestaan
- wij hebben bijgestaan
- jullie hebben bijgestaan
- zij hebben bijgestaan
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais assisté
- tu avais assisté
- il/elle avait assisté
- nous avions assisté
- vous aviez assisté
- ils/elles avaient assisté
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgestaan
- jij had bijgestaan
- hij/zij/het had bijgestaan
- wij hadden bijgestaan
- jullie hadden bijgestaan
- zij hadden bijgestaan
Indicatif futur
- j'assisterai
- tu assisteras
- il/elle assistera
- nous assisterons
- vous assisterez
- ils/elles assisteront
Toekomende tijd I
- ik zal bijstaan
- jij zult bijstaan
- hij/zij/het zal bijstaan
- wij zullen bijstaan
- jullie zullen bijstaan
- zij zullen bijstaan
Indicatif futur antérieur
- j'aurai assisté
- tu auras assisté
- il/elle aura assisté
- nous aurons assisté
- vous aurez assisté
- ils/elles auront assisté
Toekomende tijd II
- ik zal bijgestaan hebben
- jij zult bijgestaan hebben
- hij/zij/het zal bijgestaan hebben
- wij zullen bijgestaan hebben
- jullie zullen bijgestaan hebben
- zij zullen bijgestaan hebben
Conditionnel présent
- j'assisterais
- tu assisterais
- il/elle assisterait
- nous assisterions
- vous assisteriez
- ils/elles assisteraient
Conditionalis I
- ik zou bijstaan
- jij zou bijstaan
- hij/zij/het zou bijstaan
- wij zouden bijstaan
- jullie zouden bijstaan
- zij zouden bijstaan
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais assisté
- tu aurais assisté
- il/elle aurait assisté
- nous aurions assisté
- vous auriez assisté
- ils/elles auraient assisté
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgestaan
- jij zou hebben bijgestaan
- hij/zij/het zou hebben bijgestaan
- wij zouden hebben bijgestaan
- jullie zouden hebben bijgestaan
- zij zouden hebben bijgestaan
Impératif
- tu assiste
- vous assistez
Imperatief
- jij sta bij
- jullie staat bij