Vervoeging van assumer

Frans

Nederlands

Présent

  • j'assume
  • tu assumes
  • il/elle assume
  • nous assumons
  • vous assumez
  • ils/elles assument

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem aan
  • jij neemt aan
  • hij/zij/het neemt aan
  • wij nemen aan
  • jullie nemen aan
  • zij nemen aan

Indicatif imparfait

  • j'assumais
  • tu assumais
  • il/elle assumait
  • nous assumions
  • vous assumiez
  • ils/elles assumaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik nam aan
  • jij nam aan
  • hij/zij/het nam aan
  • wij namen aan
  • jullie namen aan
  • zij namen aan

Indicatif passé composé

  • j'ai assumé
  • tu as assumé
  • il/elle a assumé
  • nous avons assumé
  • vous avez assumé
  • ils/elles ont assumé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangenomen
  • jij hebt aangenomen
  • hij/zij/het heeft aangenomen
  • wij hebben aangenomen
  • jullie hebben aangenomen
  • zij hebben aangenomen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais assumé
  • tu avais assumé
  • il/elle avait assumé
  • nous avions assumé
  • vous aviez assumé
  • ils/elles avaient assumé

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangenomen
  • jij had aangenomen
  • hij/zij/het had aangenomen
  • wij hadden aangenomen
  • jullie hadden aangenomen
  • zij hadden aangenomen

Indicatif futur

  • j'assumerai
  • tu assumeras
  • il/elle assumera
  • nous assumerons
  • vous assumerez
  • ils/elles assumeront

Toekomende tijd I

  • ik zal aannemen
  • jij zult aannemen
  • hij/zij/het zal aannemen
  • wij zullen aannemen
  • jullie zullen aannemen
  • zij zullen aannemen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai assumé
  • tu auras assumé
  • il/elle aura assumé
  • nous aurons assumé
  • vous aurez assumé
  • ils/elles auront assumé

Toekomende tijd II

  • ik zal aangenomen hebben
  • jij zult aangenomen hebben
  • hij/zij/het zal aangenomen hebben
  • wij zullen aangenomen hebben
  • jullie zullen aangenomen hebben
  • zij zullen aangenomen hebben

Conditionnel présent

  • j'assumerais
  • tu assumerais
  • il/elle assumerait
  • nous assumerions
  • vous assumeriez
  • ils/elles assumeraient

Conditionalis I

  • ik zou aannemen
  • jij zou aannemen
  • hij/zij/het zou aannemen
  • wij zouden aannemen
  • jullie zouden aannemen
  • zij zouden aannemen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais assumé
  • tu aurais assumé
  • il/elle aurait assumé
  • nous aurions assumé
  • vous auriez assumé
  • ils/elles auraient assumé

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangenomen
  • jij zou hebben aangenomen
  • hij/zij/het zou hebben aangenomen
  • wij zouden hebben aangenomen
  • jullie zouden hebben aangenomen
  • zij zouden hebben aangenomen

Impératif

  • tu assume
  • vous assumez

Imperatief

  • jij neem aan
  • jullie neemt aan