Vervoeging van baser
Onbepaalde wijs (infinitief): baser
Frans
Nederlands
Présent
- je base
- tu bases
- il/elle base
- nous basons
- vous basez
- ils/elles basent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik baseer
- jij baseert
- hij/zij/het baseert
- wij baseren
- jullie baseren
- zij baseren
Indicatif imparfait
- je basais
- tu basais
- il/elle basait
- nous basions
- vous basiez
- ils/elles basaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik baseerde
- jij baseerde
- hij/zij/het baseerde
- wij baseerden
- jullie baseerden
- zij baseerden
Indicatif passé composé
- j'ai basé
- tu as basé
- il/elle a basé
- nous avons basé
- vous avez basé
- ils/elles ont basé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebaseerd
- jij hebt gebaseerd
- hij/zij/het heeft gebaseerd
- wij hebben gebaseerd
- jullie hebben gebaseerd
- zij hebben gebaseerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais basé
- tu avais basé
- il/elle avait basé
- nous avions basé
- vous aviez basé
- ils/elles avaient basé
Voltooid verleden tijd
- ik had gebaseerd
- jij had gebaseerd
- hij/zij/het had gebaseerd
- wij hadden gebaseerd
- jullie hadden gebaseerd
- zij hadden gebaseerd
Indicatif futur
- je baserai
- tu baseras
- il/elle basera
- nous baserons
- vous baserez
- ils/elles baseront
Toekomende tijd I
- ik zal baseren
- jij zult baseren
- hij/zij/het zal baseren
- wij zullen baseren
- jullie zullen baseren
- zij zullen baseren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai basé
- tu auras basé
- il/elle aura basé
- nous aurons basé
- vous aurez basé
- ils/elles auront basé
Toekomende tijd II
- ik zal gebaseerd hebben
- jij zult gebaseerd hebben
- hij/zij/het zal gebaseerd hebben
- wij zullen gebaseerd hebben
- jullie zullen gebaseerd hebben
- zij zullen gebaseerd hebben
Conditionnel présent
- je baserais
- tu baserais
- il/elle baserait
- nous baserions
- vous baseriez
- ils/elles baseraient
Conditionalis I
- ik zou baseren
- jij zou baseren
- hij/zij/het zou baseren
- wij zouden baseren
- jullie zouden baseren
- zij zouden baseren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais basé
- tu aurais basé
- il/elle aurait basé
- nous aurions basé
- vous auriez basé
- ils/elles auraient basé
Conditionalis II
- ik zou hebben gebaseerd
- jij zou hebben gebaseerd
- hij/zij/het zou hebben gebaseerd
- wij zouden hebben gebaseerd
- jullie zouden hebben gebaseerd
- zij zouden hebben gebaseerd
Impératif
- tu base
- vous basez
Imperatief
- jij baseer
- jullie baseert