Vervoeging van causer
Onbepaalde wijs (infinitief): causer
Frans
Nederlands
Présent
- je cause
- tu causes
- il/elle cause
- nous causons
- vous causez
- ils/elles causent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng teweeg
- jij brengt teweeg
- hij/zij/het brengt teweeg
- wij brengen teweeg
- jullie brengen teweeg
- zij brengen teweeg
Indicatif imparfait
- je causais
- tu causais
- il/elle causait
- nous causions
- vous causiez
- ils/elles causaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht teweeg
- jij bracht teweeg
- hij/zij/het bracht teweeg
- wij brachten teweeg
- jullie brachten teweeg
- zij brachten teweeg
Indicatif passé composé
- j'ai causé
- tu as causé
- il/elle a causé
- nous avons causé
- vous avez causé
- ils/elles ont causé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teweeggebracht
- jij hebt teweeggebracht
- hij/zij/het heeft teweeggebracht
- wij hebben teweeggebracht
- jullie hebben teweeggebracht
- zij hebben teweeggebracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais causé
- tu avais causé
- il/elle avait causé
- nous avions causé
- vous aviez causé
- ils/elles avaient causé
Voltooid verleden tijd
- ik had teweeggebracht
- jij had teweeggebracht
- hij/zij/het had teweeggebracht
- wij hadden teweeggebracht
- jullie hadden teweeggebracht
- zij hadden teweeggebracht
Indicatif futur
- je causerai
- tu causeras
- il/elle causera
- nous causerons
- vous causerez
- ils/elles causeront
Toekomende tijd I
- ik zal teweegbrengen
- jij zult teweegbrengen
- hij/zij/het zal teweegbrengen
- wij zullen teweegbrengen
- jullie zullen teweegbrengen
- zij zullen teweegbrengen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai causé
- tu auras causé
- il/elle aura causé
- nous aurons causé
- vous aurez causé
- ils/elles auront causé
Toekomende tijd II
- ik zal teweeggebracht hebben
- jij zult teweeggebracht hebben
- hij/zij/het zal teweeggebracht hebben
- wij zullen teweeggebracht hebben
- jullie zullen teweeggebracht hebben
- zij zullen teweeggebracht hebben
Conditionnel présent
- je causerais
- tu causerais
- il/elle causerait
- nous causerions
- vous causeriez
- ils/elles causeraient
Conditionalis I
- ik zou teweegbrengen
- jij zou teweegbrengen
- hij/zij/het zou teweegbrengen
- wij zouden teweegbrengen
- jullie zouden teweegbrengen
- zij zouden teweegbrengen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais causé
- tu aurais causé
- il/elle aurait causé
- nous aurions causé
- vous auriez causé
- ils/elles auraient causé
Conditionalis II
- ik zou hebben teweeggebracht
- jij zou hebben teweeggebracht
- hij/zij/het zou hebben teweeggebracht
- wij zouden hebben teweeggebracht
- jullie zouden hebben teweeggebracht
- zij zouden hebben teweeggebracht
Impératif
- tu cause
- vous causez
Imperatief
- jij breng teweeg
- jullie brengt teweeg