Vervoeging van concerner

Frans

Nederlands

Présent

  • je concerne
  • tu concernes
  • il/elle concerne
  • nous concernons
  • vous concernez
  • ils/elles concernent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga aan
  • jij gaat aan
  • hij/zij/het gaat aan
  • wij gaan aan
  • jullie gaan aan
  • zij gaan aan

Indicatif imparfait

  • je concernais
  • tu concernais
  • il/elle concernait
  • nous concernions
  • vous concerniez
  • ils/elles concernaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging aan
  • jij ging aan
  • hij/zij/het ging aan
  • wij gingen aan
  • jullie gingen aan
  • zij gingen aan

Indicatif passé composé

  • j'ai concerné
  • tu as concerné
  • il/elle a concerné
  • nous avons concerné
  • vous avez concerné
  • ils/elles ont concerné

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangegaan
  • jij hebt aangegaan
  • hij/zij/het heeft aangegaan
  • wij hebben aangegaan
  • jullie hebben aangegaan
  • zij hebben aangegaan

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais concerné
  • tu avais concerné
  • il/elle avait concerné
  • nous avions concerné
  • vous aviez concerné
  • ils/elles avaient concerné

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangegaan
  • jij had aangegaan
  • hij/zij/het had aangegaan
  • wij hadden aangegaan
  • jullie hadden aangegaan
  • zij hadden aangegaan

Indicatif futur

  • je concernerai
  • tu concerneras
  • il/elle concernera
  • nous concernerons
  • vous concernerez
  • ils/elles concerneront

Toekomende tijd I

  • ik zal aangaan
  • jij zult aangaan
  • hij/zij/het zal aangaan
  • wij zullen aangaan
  • jullie zullen aangaan
  • zij zullen aangaan

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai concerné
  • tu auras concerné
  • il/elle aura concerné
  • nous aurons concerné
  • vous aurez concerné
  • ils/elles auront concerné

Toekomende tijd II

  • ik zal aangegaan hebben
  • jij zult aangegaan hebben
  • hij/zij/het zal aangegaan hebben
  • wij zullen aangegaan hebben
  • jullie zullen aangegaan hebben
  • zij zullen aangegaan hebben

Conditionnel présent

  • je concernerais
  • tu concernerais
  • il/elle concernerait
  • nous concernerions
  • vous concerneriez
  • ils/elles concerneraient

Conditionalis I

  • ik zou aangaan
  • jij zou aangaan
  • hij/zij/het zou aangaan
  • wij zouden aangaan
  • jullie zouden aangaan
  • zij zouden aangaan

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais concerné
  • tu aurais concerné
  • il/elle aurait concerné
  • nous aurions concerné
  • vous auriez concerné
  • ils/elles auraient concerné

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangegaan
  • jij zou hebben aangegaan
  • hij/zij/het zou hebben aangegaan
  • wij zouden hebben aangegaan
  • jullie zouden hebben aangegaan
  • zij zouden hebben aangegaan

Impératif

  • tu concerne
  • vous concernez

Imperatief

  • jij ga aan
  • jullie gaat aan